201804897/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2018 in zaak nr. 17/5089 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 14.765,00 aan teveel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 van [wederpartij] teruggevorderd.
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2016 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 15 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 mei 2017 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, en [wederpartij], bijgestaan door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde [wederpartij] in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Bij brief van
13 februari 2019 heeft [wederpartij] dit gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke reactie op deze stukken ingediend.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven een nadere zitting achterwege te laten heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding en besluitvorming
1. [wederpartij] heeft over de periode van januari tot en met juni 2016 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 14.765,00 ontvangen voor de opvang van haar twee kinderen bij [kinderopvangcentrum]. In de maanden juli en augustus 2016 heeft zij geen gebruik gemaakt van kinderopvang. Zij heeft de kinderopvangtoeslag voor deze periode stopgezet. Vervolgens heeft zij voor de periode vanaf september 2016 een nieuwe aanvraag voor kinderopvangtoeslag ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] bij brief van 24 oktober 2016 om gegevens verzocht.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag over 2016 op nihil gesteld en de teveel ontvangen kinderopvangtoeslag over 2016 van [wederpartij] teruggevorderd, omdat onvoldoende uit de bewijsstukken is gebleken dat haar partner over 2016 inkomen had en hoeveel uren haar partner in 2016 heeft gewerkt.
Beroep
3. In beroep zijn alsnog bewijsstukken overgelegd met betrekking tot het inkomen en het aantal gewerkte uren van de partner van [wederpartij]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar echtgenoot 1.280 uur heeft gewerkt in het toeslagjaar 2016. Dit is thans niet meer in geschil.
4. Tevens zijn in beroep de jaaropgaven van de kosten van kinderopvang in 2016 van beide kinderen overgelegd. Uit de jaaropgaven blijkt dat de kosten van kinderopvang over 2016 in totaal € 23.085,14 bedroegen. Voorts is een brief van 7 juni 2017 van [kinderopvangcentrum] aan [wederpartij] overgelegd waaruit blijkt dat over de maanden september tot en met november 2016 nog een bedrag van € 6.606,00 openstaat.
Met betrekking tot de openstaande kosten van € 6.606,00 heeft de rechtbank overwogen dat sprake was van een betalingsregeling in materiële zin, nu [kinderopvangcentrum], nadat betaling uitbleef, kennelijk geen verdere pogingen heeft ondernomen om het bedrag van € 6.606,00 bij [wederpartij] in te vorderen, omdat men het [wederpartij] niet moeilijker wilde maken gegeven de lopende procedure. Het voorschot kinderopvangtoeslag over 2016 is daarom ten onrechte op nihil gesteld en in verband daarmee ten onrechte van [wederpartij] teruggevorderd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] een betalingsregeling in materiële zin met [kinderopvangcentrum] overeen is gekomen. De Belastingdienst/Toeslagen voert hiertoe aan dat doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich brengen dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang ten tijde van de opvang of uiterlijk kort daarna daadwerkelijk moeten worden betaald om tot toekenning van de toeslag te kunnen leiden. De Belastingdienst/Toeslagen aanvaardt ook de kosten van kinderopvang indien zij niet ten tijde van de opvang of kort daarna zijn gemaakt, mits aannemelijk wordt gemaakt dat tijdige voldoening niet mogelijk was en een door partijen overeengekomen uitstel van de voldoening tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen wordt doorgegeven en binnen een redelijke termijn de kosten alsnog worden voldaan. De door de rechtbank aangenomen betalingsregeling zonder concrete afspraak over wanneer daadwerkelijk betaald gaat worden, verdraagt zich hier niet mee. Er is dan ook geen sprake van een tijdige betaling van de gestelde kosten voor kinderopvang van €23.085,14 en daarom bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag op basis van dit bedrag, aldus de dienst.
5.1. Hoewel de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat uit de enkele omstandigheid dat [kinderopvangcentrum] geen pogingen heeft ondernomen om de schuld te innen, niet kan worden afgeleid dat er een betalingsregeling is afgesloten, kan dit, gelet op het hiernavolgende, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5.2. Naar aanleiding van de door [wederpartij] bij brief van 13 februari 2019 overgelegde verklaring van [kinderopvangcentrum], is tussen partijen thans niet meer in geschil dat [wederpartij] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij met [kinderopvangcentrum] tijdig een betalingsregeling is overeengekomen. Nu verder niet in geschil is dat [wederpartij] over de maanden september tot en met november 2016, waarin zij geen voorschot kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, wel een deel van de kosten tijdig heeft betaald, kan haar niet worden tegengeworpen dat zij niet alle kosten van kinderopvang (tijdig) heeft voldaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2897). Dit betekent dat [wederpartij] recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2016. Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van gronden.
7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
480-856.