ECLI:NL:RVS:2019:105

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
201802578/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting op medische gronden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag was afgewezen op 19 april 2017, omdat het college van mening was dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. De rechtbank Amsterdam had deze afwijzing op 13 februari 2018 bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

[appellant] heeft aangevoerd dat hij door zijn gezondheidsproblemen, waaronder rugklachten en psychische klachten, niet in staat is om in een daklozenopvang te verblijven en dat hij daarom dringend behoefte heeft aan een zelfstandige woning. Hij verblijft momenteel bij een vriend en ervaart zijn situatie als problematisch. Het college heeft echter, op basis van een medisch advies van de GGD-arts, geconcludeerd dat er geen medische contra-indicatie is voor het wonen bij derden en dat [appellant] niet dakloos is, aangezien hij bij een vriend verblijft.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat volgens de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 geen urgent huisvestingsprobleem aanwezig is als de aanvrager inwonend is bij een ander huishouden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college niet gehouden was om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de situatie van [appellant] niet als schrijnend of uitzonderlijk kan worden aangemerkt. De Raad van State heeft deze oordelen bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand.

Uitspraak

201802578/1/A3.
Datum uitspraak: 16 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2018 in zaak nr. 17/5537 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2017 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] is alleenstaand en heeft een urgentieverklaring aangevraagd voor een zelfstandige woning, omdat hij rugklachten heeft en psychische klachten. Hij verblijft voornamelijk bij een vriend en slaapt daar op de bank. Het college heeft de GGD-arts verzocht om een advies en volgens dat advies is er geen verhuisurgentie op medische gronden voor een zelfstandige woning. Het college heeft de aanvraag van [appellant] afgewezen omdat er volgens het college geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Na het door [appellant] gemaakte bezwaar heeft het college zijn standpunt gehandhaafd. Daarnaast heeft het college geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
De aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen urgent huisvestingsprobleem heeft, omdat hij bij een vriend inwonend is. Volgens de rechtbank heeft het college daarom de aanvraag mogen afwijzen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening). De rechtbank heeft daarbij overwogen dat hoewel [appellant] de situatie ervaart als noodopvang, hij niet dakloos is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van [appellant] geen sprake is van een schrijnende of uitzonderlijke situatie.
Het hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen. Ter onderbouwing voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en is voor onderdak aangewezen op vrienden. Vanwege zijn gezondheidsproblemen is hij niet in staat om te verblijven in een daklozenopvang, want hij lijdt aan PTSS en kan niet tegen drukte en chaos. Dat hij dakloos is wordt bevestigd door de toekenning van een briefadres en een bijstandsuitkering voor daklozen. Daarnaast komt hij op medische gronden in aanmerking voor een urgentieverklaring. Er is sprake van tegenstrijdige medische oordelen. Ten slotte is ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. De overweging van de rechtbank dat vergelijkbare situaties veelvuldig voorkomen in Amsterdam getuigt niet van een juiste uitleg van en toetsing aan de hardheidsclausule. In zijn geval is sprake van een schrijnende en zeer uitzonderlijke situatie, aldus [appellant].
4.1.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Dit is op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening, een zogenoemde algemene weigeringsgrond. In de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017 is deze bepaling nader uitgewerkt in beleid. Het college heeft voor de beoordeling aangesloten bij deze uitwerking en heeft overwogen dat in ieder geval geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager inwonend is bij een ander huishouden. [appellant] woont in bij een vriend en het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat hij geen urgent huisvestingsprobleem heeft, ook al ervaart [appellant] zijn woonsituatie als inwonende als niet ideaal of zelfs problematisch. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, hoewel volgens [appellant] geen sprake is van inwoning maar van noodopvang, [appellant] niet dakloos is. Het briefadres en de bijstandsuitkering voor daklozen maken dit niet anders, omdat [appellant] niet betwist dat hij bij een vriend slaapt.
4.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat nu de algemene weigeringsgrond van toepassing is, aan de bespreking van de medische noodzaak van een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening niet wordt toegekomen.
4.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet gehouden was met toepassing van de hardheidsclausule tot afgifte van een urgentieverklaring over te gaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich mocht baseren op het medisch advies van de GGD-arts, omdat het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is uitgebracht. De arts heeft [appellant] gezien, met hem gesproken en medische informatie van zijn behandelaars geraadpleegd. Uit het medisch advies van 11 april 2017 kan worden afgeleid dat [appellant] schouder- en rugklachten heeft en psychische problemen. De arts heeft geconcludeerd dat er geen medische contra-indicatie is voor het wonen op kamers of inwonen bij derden. De door [appellant] in bezwaar verstrekte medische stukken zijn door de arts geraadpleegd en zijn niet onverenigbaar met zijn conclusie. Het college heeft zich op grond van het medisch advies op het standpunt mogen stellen dat niet van een schrijnende situatie kan worden gesproken die zou moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft daarnaast terecht geoordeeld, dat het college heeft mogen overwegen dat vergelijkbare situaties veelvuldig voorkomen in Amsterdam en dat de situatie van [appellant] niet uitzonderlijk is.
4.4.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] om verlening van de urgentieverklaring mocht afwijzen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019
582-893. BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
[…]
Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017
5. BELEIDSREGELS URGENTIES
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem
De volgende situaties gelden niet als op zichzelf staande urgente huisvestingsproblemen:
[…]
- de aanvrager woont, met of zonder kinderen, bij een ander huishouden in;
[…]