201803239/1/A1.
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 6 maart 2018 in zaak nr. 17/4832 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2017 heeft het college aan IJsclub Nederhorst den Berg voor de periode van vijf jaar een omgevingsvergunning verleend voor een seizoensgebonden ijsbaan op het parkeerterrein bij het perceel Blijklaan 1 te Nederhorst den Berg.
Bij besluit van 23 november 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 november 2017 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en IJsclub Nederhorst den Berg hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, rechtsbijstandverlener te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door drs. D.W.L.J. Cramers en ing. K.J. Vrielink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting IJsclub Nederhorst den Berg, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. De verleende omgevingsvergunning ziet op de bouw en het gebruik van een overdekte ijsbaan met een horecagelegenheid. Het betreft een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De vergunning geldt voor een periode van vijf jaar, voor de maanden november, december en januari, gedurende welke maanden de ijsbaan wordt opgezet, zes weken lang wordt gebruikt en vervolgens weer wordt afgebroken. Voor de ijsbaan is tevens een evenementenvergunning verleend.
[appellante] woont aan de [locatie] en stelt hinder te ondervinden van de horecagelegenheid (de "Bergstube") bij de ijsbaan.
2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 8 december 2017 geoordeeld dat het besluit van 23 november 2017 gebreken vertoont omdat het college het gebruik van het bouwwerk voor horecafunctie niet heeft aangemerkt als strijdig met het bestemmingsplan en niet heeft meegewogen in de belangenafweging. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven deze gebreken te herstellen en heeft bij einduitspraak van 6 maart 2018 geoordeeld dat het college dat heeft gedaan.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het vergunnen van de horecagelegenheid na aanvulling van de motivering door het college, volledig en zorgvuldig is. Volgens haar heeft het college onvoldoende aandacht besteed aan de geluids-, parkeer- en verkeersoverlast die de aanwezigheid van de Bergstube meebrengt, vooral op momenten dat bij de ijsbaan festiviteiten worden georganiseerd. Deze overlast is des te groter omdat ook een sportcafé en een zalencentrum in de buurt zijn gevestigd en omdat de overlast elk jaar drie maanden duurt, aldus [appellante]. Haar belang om gevrijwaard te blijven van deze overlast moet volgens [appellante] zwaarder wegen dan het belang van IJsclub Nederhorst den Berg bij het hebben van een horecagelegenheid bij de ijsbaan. Dat belang is volgens haar slechts commercieel en niet, zoals het college stelt, een belang van de burgers van de gemeente Wijdemeren, gezien het feit dat een groot deel van de bezoekers van de ijsbaan uit andere gemeenten komt.
2.2. Zoals de rechtbank heeft overwogen, behoort de beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft daarbij beleidsruimte en de rechter moet zich beperken tot de vraag of in dit geval het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.
Het college heeft in zijn aanvullende motivering van 15 december 2017 bevestigd dat omwonenden hinder kunnen ondervinden van de ijsbaan en de Bergstube. Het college heeft echter gemotiveerd uiteengezet waarom hun belangen minder zwaar wegen dan het belang van IJsclub Nederhorst den Berg bij de exploitatie van de Bergstube. Hinder door verkeer-, parkeer- en geluidsoverlast is volgens het college beperkt, omdat aan de evenementenvergunning een aantal voorschriften en een verkeersplan zijn verbonden ter bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Verder is een horecagelegenheid bij de ijsbaan noodzakelijk voor de financiering van de ijsbaan en de bijkomende festiviteiten. Het college hecht daarbij belang aan de sociale cohesie in de gemeente en aan schaatsmogelijkheden van schoolkinderen, gehandicapten en ouderen.
De rechtbank heeft onder een uitvoerige motivering geoordeeld dat het college de belangen bij de ijsbaan met horecagelegenheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van omwonenden om geheel gevrijwaard te blijven van overlast.
De Afdeling volgt de rechtbank in dat oordeel en de daaraan gegeven motivering. Daarbij overweegt de Afdeling dat [appellante] in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde geluids-, parkeer- en verkeersoverlast zodanig is, dat het woon- en leefklimaat in ernstige mate wordt aangetast. De Bergstube is slechts zes weken per jaar in bedrijf. Uit het door het college overgelegde geluidrapport van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek van 5 december 2017 blijkt dat de in de evenementenvergunning voorgeschreven geluidnormen niet worden overschreden. Verder maakt de omstandigheid dat de ijsbaan tevens wordt bezocht door bewoners van andere gemeenten, niet dat aan het belang van de ijsbaan en de Bergstube als sociaal evenement voor de gemeenschap ter plaatse minder gewicht toekomt.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
190-860.