ECLI:NL:RVS:2019:1072
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot de opheffing van vrijheidsontnemende maatregel
Op 2 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling was op 19 februari 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 5 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bodemprocedure moet worden aangehouden vanwege de rechtsvraag die door de vreemdeling is opgeworpen. Gelet op de termijnen die voortvloeien uit artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de stand van zaken in de procedure, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het voortduren van deze maatregel. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, voor zover de staatssecretaris daar nog niet toe was overgegaan.
De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, in tegenwoordigheid van griffier mr. A.M. Meurs-Heuvel, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2019.