ECLI:NL:RVS:2019:1072

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
201902053/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot de opheffing van vrijheidsontnemende maatregel

Op 2 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling was op 19 februari 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 5 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bodemprocedure moet worden aangehouden vanwege de rechtsvraag die door de vreemdeling is opgeworpen. Gelet op de termijnen die voortvloeien uit artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de stand van zaken in de procedure, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het voortduren van deze maatregel. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, voor zover de staatssecretaris daar nog niet toe was overgegaan.

De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, in tegenwoordigheid van griffier mr. A.M. Meurs-Heuvel, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2019.

Uitspraak

201902053/2/V3.
Datum uitspraak: 2 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 maart 2019 in zaak nr. NL19.3962 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De bodemprocedure zal worden aangehouden in verband met de rechtsvraag die de tweede grief van de vreemdeling oproept.
2.    Mede gelet op de uit artikel 5 van het EVRM voortvloeiende termijnen en de stand van zaken in de bovengenoemde procedure weegt het belang van de vreemdeling bij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren daarvan. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven, voor zover de staatssecretaris daartoe nog niet is overgegaan. Over eventuele schadevergoeding zal in de bodemprocedure worden beslist.
3.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2019
47-873.