ECLI:NL:RVS:2019:1074

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
201804887/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake uitzetting vreemdeling

Op 4 april 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een vreemdeling die op 28 maart 2017 een aanvraag indiende om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 15 december 2017. De rechtbank heeft op 15 mei 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en hem opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld. Daarnaast werd een griffierecht van € 508,00 opgelegd aan de staatssecretaris.

Uitspraak

201804887/1/V1.
Datum uitspraak: 4 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 mei 2018 in zaak nr. 17/16494 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 15 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen het niet toepassen van artikel 64 van de Vw 2000, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag (lees: op het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk ongegrond. Het door de vreemdeling ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is daarmee vervallen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. De Vink
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019
154-899.