ECLI:NL:RVS:2019:1076

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
201902071/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

Op 3 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 6 juli 2018 niet in behandeling was genomen. De rechtbank Den Haag had op 6 maart 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd opgemerkt dat de vreemdeling eerder een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend, dat op 26 maart 2019 was afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een ander oordeel dan in de eerdere uitspraak. Daarom werd het verzoek van de vreemdeling opnieuw afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de consistentie in de beoordeling van asielverzoeken en de noodzaak voor nieuwe feiten om een eerdere beslissing te herzien. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van het verzoek op zorgvuldige wijze gemotiveerd en de vreemdeling werd in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

201902071/3/V3.
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 maart 2019 in zaak nr. NL18.12774 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 6 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft eerder verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet mag worden overgedragen gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep. Bij uitspraak van 26 maart 2019 in zaak nr. 201902071/2/V3 heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat geen grond bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de staatssecretaris de aanvraag in behandeling had moeten nemen.
2.    Het door de vreemdeling thans ingediende verzoekschrift bevat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven tot een ander dan het reeds in de uitspraak van 26 maart 2019 neergelegde oordeel. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Drop    w.g. Annen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
765-873.