201902111/1/V2 en 201902111/2/V2.
Datum uitspraak: 9 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2019 in zaak nrs. NL19.2727 en NL 19.2729 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 februari 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 6 maart 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen zijn in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de aangevallen uitspraak staat dat de uitspraak in het openbaar is gedaan, digitaal is ondertekend en bekend gemaakt op 6 maart 2019.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. De termijn vangt in dit geval aan op de dag na die, waarop van de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze een notificatiebericht is gestuurd als bedoeld in artikel 8:36c, tweede lid, van de Awb. Omdat de vreemdelingen geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid zich nader uit te laten, wordt ervan uitgegaan dat het notificatiebericht is verstuurd op dezelfde dag als die waarop de uitspraak digitaal is bekend gemaakt. De termijn is, gelet hierop, op 13 maart 2019 geëindigd. De vreemdelingen hebben het hogerberoepschrift op 14 maart 2019, en dus niet tijdig bij de Raad van State ingediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de overschrijding van de termijn verschoonbaar maken.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Verheij w.g. Wolff
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2019
238.