ECLI:NL:RVS:2019:1170

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
201902536/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag

Op 11 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld bij besluit van 21 februari 2019. De vreemdeling had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2019, waarin haar beroep ongegrond was verklaard en het verzoek om schadevergoeding was afgewezen. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing was genomen op haar hoger beroep.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de vreemdeling binnenkort zou worden uitgezet, er in de bewaringsprocedure geen reden was om de uitzetting te verbieden. De toetsing in de bewaringsprocedure betreft enkel de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming en niet de bevoegdheid van de staatssecretaris om de vreemdeling uit te zetten. Zelfs als in hoger beroep zou blijken dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte in bewaring had gesteld, zou dat niet betekenen dat de uitzetting niet kon plaatsvinden.

Daarom werd het verzoek van de vreemdeling kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 april 2019, en de voorzieningenrechter, mr. H. Troostwijk, heeft de beslissing vastgesteld in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

Uitspraak

201902536/2/V3.
Datum uitspraak: 11 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2019 in zaak nr. NL19.4409 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Met haar verzoek om een voorlopige voorziening wil de vreemdeling voorkomen dat zij wordt uitgezet zolang niet is beslist op haar hoger beroep.
2.    Hoewel de vreemdeling binnenkort wordt uitgezet, ziet de voorzieningenrechter in de bewaringsprocedure geen reden om die uitzetting te verbieden. In de bewaringsprocedure wordt namelijk alleen getoetst of de vreemdeling haar vrijheid mocht worden ontnomen. Zelfs als in hoger beroep blijkt dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte in bewaring heeft gesteld, betekent dat niet dat hij niet bevoegd was om haar uit te zetten.
3.    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond en wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Laar
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2019
551-918.