201800848/1/A1.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Lonneker, gemeente Enschede,
2. [appellant sub 2], wonend te Enschede,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel, de colleges van burgemeester en wethouders van Dinkelland en Enschede, en het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit met kenmerk 17.03196 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend aan Stichting Landschap Overijssel (hierna: Landschap Overijssel) voor het verondiepen van watergangen, het dempen van een sloot en het plaggen van percelen (hierna: de omgevingsvergunning van Dinkelland) in verband met de uitvoering van het inrichtingsplan voor het Natura-2000 gebied Lonnekemeer (hierna: het inrichtingsplan).
Bij besluit met kenmerk V-2017-1449 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede aan Landschap Overijssel een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van bomen en het uitvoeren van werken, in verband met de uitvoering van het inrichtingsplan (hierna: de omgevingsvergunning van Enschede).
Bij besluit met kenmerk Z-1609083/u17045933 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen aan Landschap Overijssel een watervergunning verleend voor onder meer het wijzigen van de waterlopen Hesbeek en Blankenbellingsbeek in verband met de uitvoering van het inrichtingsplan (hierna: de watervergunning).
Bij besluit met kenmerk 2017/0423922 heeft het college van gedeputeerde staten aan Landschap Overijssel krachtens de Wet natuurbescherming vergunning verleend, en ontheffing geweigerd, in verband met de uitvoering van het inrichtingsplan (hierna: de natuurvergunning).
De vergunningverlenende bestuursorganen (hierna: de vergunningverleners) hebben de bovengenoemde vier besluiten gecoördineerd voorbereid op grond van de in paragraaf 3.6.2 van de Wet ruimtelijke ordening geregelde provinciale coördinatieprocedure. Op grond van artikel 8.3, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet moeten deze vier besluiten voor de mogelijkheid van beroep als één besluit worden aangemerkt.
Tegen enkele van deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De vergunningverleners hebben een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 2] en de vergunningverleners hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 2] en de vergunningverleners hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met de zaak nummer ECLI:NL:RVS:2019:1188 behandeld op 24 januari 2019, waar [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. J. Bosma, advocaat te Hengelo, en de vergunningverleners, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, ing. J.H. Beuseker, J. Schaap en ing. I.T.T. Wolters, zijn verschenen. Verder is daar Landschap Overijssel, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Overwegingen
Inleiding
1. Landschap Overijssel is eigenaar van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. In het door haar opgestelde "Inrichtingsplan Natura 2000-gebied Lonnekermeer" van 17 februari 2017 is een aantal maatregelen in en rond dit natuurgebied beschreven die Landschap Overijssel wil realiseren met het oog op met name de natuurwaarden in het gebied. Twee buiten het natuurgebied getroffen maatregelen zijn het aanleggen van een nieuw deel van de Blankenbellingsbeek en het verondiepen van de Hesbeek.
De vier verleende vergunningen strekken ertoe om de op grond van de Wabo, de Wet natuurbescherming en de keur van het waterschap Vechtstromen vereiste vergunningen te verlenen.
2. [appellant sub 1] is eigenaar van agrarische gronden in de omgeving van het nieuw aan te leggen deel van de Blankenbellingsbeek. Hij vreest met name dat deze gronden hierdoor zullen vernatten.
[appellant sub 2] is eigenaar van het aan de noordoostzijde aan het natuurgebied grenzende landgoed "Het Oosterveld". Het deel van de Hesbeek waar de verondieping is voorgenomen, is onderdeel van dit landgoed. Hij vreest dat de voorgenomen verondieping van de Hesbeek het landgoed zal vernatten met een aantal nadelige gevolgen voor onder meer de bomen en de gebouwen op het landgoed.
Beroep [appellant sub 1]
3. Het nieuw aan te leggen deel van de Blankenbellingsbeek ligt ten noorden van de gronden van [appellant sub 1]. De omgevingsvergunning van Enschede en de watervergunning hebben onder meer betrekking op deze aanleg. De natuurvergunning heeft ook betrekking op deze aanleg: uit de motivering van deze vergunning leidt de Afdeling af dat zij is verleend voor de in het inrichtingsplan opgenomen ingrepen in en rondom het Natura 2000-gebied, waaronder de aanleg van de Blankenbellingsbeek.
[appellant sub 1] meent, kort weergegeven, dat niet in redelijkheid tot deze aanleg mocht worden besloten wegens de vernatting van zijn gronden. In het deskundigenbericht is echter geconcludeerd dat daar geen vernatting zal plaatsvinden. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Reeds gelet hierop geeft het beroep van [appellant sub 1] geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning van Enschede, de natuurvergunning en de watervergunning, voor zover zij zien op de aanleg van het nieuwe deel van de Blankenbellingsbeek, niet konden worden verleend.
Beroep [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] heeft ter zitting zijn beroepsgrond over de terinzagelegging van de natuurvergunning ingetrokken.
5. Op grond van artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de keur van het waterschap Vechtstromen is het verboden om zonder watervergunning in een waterstaatswerk, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie, handelingen te verrichten. De door Landschap Overijssel voorgenomen verondieping van de Hesbeek is een dergelijke handeling. De door het dagelijks bestuur van het waterschap aan Landschap Overijssel verleende watervergunning heeft onder meer betrekking op deze verondieping van de Hesbeek.
De natuurvergunning heeft ook betrekking op deze verondieping: uit de motivering van deze vergunning leidt de Afdeling af dat zij is verleend voor de in het inrichtingsplan opgenomen ingrepen in en rondom het Natura 2000-gebied, waaronder de verondieping van de Hesbeek.
6. [appellant sub 2] betoogt allereerst dat voor de verondieping naast een watervergunning ook een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist. Niet in geschil is dat dergelijke omgevingsvergunningen niet zijn verleend.
6.1. In de huidige beroepsprocedure moet de Afdeling beoordelen of de voor de verondieping verleende water- en natuurvergunning rechtmatig zijn. Of, zoals [appellant sub 2] betoogt, voor de verondieping nog verdere vergunningen nodig zijn, is voor die beoordeling niet relevant.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt verder dat onduidelijk is op welke grondslag de watervergunning is gebaseerd, en dat uit de vergunning niet duidelijk blijkt op welke werkzaamheden in de Hesbeek zij betrekking heeft.
7.1. Zoals hiervoor aan de orde is geweest, is de vergunning gebaseerd op artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de keur van het waterschap Vechtstromen.
In de vergunning is verder in voorschrift a bepaald dat de werken moeten worden uitgevoerd volgens de bij de aanvraag behorende tekeningen. Uit die tekeningen blijkt welke werkzaamheden zijn vergund.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] betoogt dat voor de verondieping van de Hesbeek de legger moet worden gewijzigd, en dat om die reden een projectplan moet worden vastgesteld.
Dit betoog faalt. Het vaststellen van een projectplan is gezien artikel 5.4 van de Waterwet uitsluitend aan de orde wanneer een beheerder een waterstaatwerk aanlegt of wijzigt. De vergunning is niet aan de beheerder (het waterschap Vechtstromen), maar aan Landschap Overijssel verleend.
9. [appellant sub 2] betoogt dat de vergunningen wat de op zijn landgoed geplande verondieping van de Hesbeek betreft niet uitvoerbaar zijn, aangezien hij als eigenaar van het landgoed niet met die verondieping instemt.
9.1. De vergunningverleners hebben onder meer ter zitting betoogd dat [appellant sub 2] zo nodig met toepassing van artikel 2.6 van de Wet natuurbescherming zal worden gedwongen te gedogen dat Landschap Overijssel op het landgoed van [appellant sub 2] de Hesbeek verondiept.
9.2. In artikel 2.6, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is bepaald dat gedeputeerde staten in hun provincie feitelijke handelingen verrichten of deze laten verrichten, indien dat nodig is gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied. Ingevolge het derde lid moet onder meer de eigenaar van de desbetreffende onroerende zaak het verrichten van handelingen als bedoeld in het eerste en tweede lid gedogen.
9.3. De vergunningverleners gaan er, zo begrijpt de Afdeling hun betoog ter zitting, van uit dat Landschap Overijssel bij het uitvoeren van de aan haar verleende vergunningen kan worden geacht in opdracht van de provincie Overijssel of het college van gedeputeerde staten te handelen. De door Landschap Overijssel voorgenomen ingrepen in de eigendom van [appellant sub 2] kunnen volgens de overheden worden aangemerkt als feitelijk handelen dat het college van gedeputeerde staten laat verrichten als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Gezien het derde lid zal [appellant sub 2] dit handelen moeten gedogen. De provincie Overijssel zal, zo is ter zitting verklaard, de schade die [appellant sub 2] lijdt door de ingrepen in zijn eigendom door Landschap Overijssel overeenkomstig de door het college van gedeputeerde staten vastgestelde Regeling nadeelcompensatie Ontwikkelingsopgave Natura 2000 Overijssel 2017 vergoeden.
9.4. Voor de toepassing van artikel 2.6 van de Wet natuurbescherming is onder meer vereist dat de voorgenomen feitelijke handelingen "nodig zijn gelet op de instandhoudingsdoelstellingen". Verder moet volgens de toelichting bij deze bepaling terughoudendheid bij de inzet worden betracht en geldt bovendien dat de maatregelen noodzakelijk, geschikt en proportioneel moeten zijn (Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, blz. 108 en 257).
Of het college van gedeputeerde staten van Overijssel rechtmatig toepassing kan geven aan artikel 2.6, eerste lid, van de Wet natuurbescherming door Landschap Overijssel de opdracht te geven om de aan Landschap Overijssel vergunde handelingen te verrichten, staat niet primair ter beoordeling in het huidige geding over de verlening van die vergunningen. Gezien het betoog van de vergunningverleners is echter niet uitgesloten dat [appellant sub 2] zal kunnen worden gedwongen te gedogen dat Landschap Overijssel haar vergunningen niet alleen op haar eigen gronden, maar ook op de gronden van [appellant sub 2] uitvoert.
In zoverre is niet komen vast te staan dat, zoals [appellant sub 2] betoogt, de vergunningen niet zullen kunnen worden uitgevoerd.
10. Met betrekking tot de gevolgen voor de grondwaterstand in het landgoed heeft [appellant sub 2] betoogd dat het dagelijks bestuur van het waterschap niet beschikt over voldoende kennis van de feiten om de vergunning te verlenen. Hij heeft in dat verband in beroep een groot aantal stellingen aangevoerd.
In het deskundigenbericht is over dit onderwerp geconcludeerd dat Arcadis bij de vergunningverlening de gevolgen voor de grondwaterstand heeft gemodelleerd door eerst het oppervlaktewatersysteem met het model SOBEK door te rekenen, en de uitkomsten van die modelberekening in te voeren in het grondwatermodel Twente van het waterschap. Volgens het deskundigenbericht is het oppervlaktewatermodel SOBEK zeer geschikt voor de bepaling van waterstanden in de Hesbeek. De aan het grondwatermodel ten grondslag liggende uitgangspunten (bodemgegevens, maaiveldhoogtes, huidige grondwaterstand en waterpeil in de Hesbeek) zijn volgens het deskundigenbericht voldoende voor de modellering van de te verwachten verandering van de grondwaterstanden. Uit analyses van meetgegevens versus berekende gegevens blijkt, zo is in het deskundigenbericht geconcludeerd, dat het grondwatermodel geschikt is om voorspellingen te doen over veranderingen in de grondwaterstand op de gronden van [appellant sub 2].
In zijn reactie op het deskundigenbericht heeft [appellant sub 2] opnieuw een groot aantal stellingen over de grondwatermodellering aangevoerd. In die reacties op het deskundigenbericht, die niet met een daartoe opgesteld rapport van een deskundige zijn onderbouwd, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van het deskundigenbericht te twijfelen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur van het waterschap op basis van de uitgevoerde modelberekeningen onvoldoende kennis had over de te verwachten grondwaterstanden.
11. [appellant sub 2] vreest dat door de vernatting delen van het landgoed niet langer geschikt zijn voor landbouw. Ook is hij beducht voor nadelige gevolgen voor de bomen op het landgoed, met name de daar aanwezige beuken- en eikenlanen. De daarover in verband met de vergunningverlening opgestelde rapporten bevatten volgens hem een onjuiste voorstelling van zaken. Hij acht monitoring van de grondwaterstand van belang om een goede inschatting van de schade aan de bomen vast te kunnen stellen.
11.1. In het ten behoeve van de vergunningverlening opgestelde rapport "Grondgebruiksmogelijkheden Natura2000 Lonnekermeer, Effecten van hydrologische maatregelen op omliggende percelen" van Badus Bodem & Water van 30 oktober 2016 is onder meer ingegaan op de effecten op bomen op het landgoed.
In het rapport is op basis van de al eerder besproken berekende grondwaterstanden en gegevens uit twee grondboringen (L19 en L20) in de directe omgeving van de te verondiepen Hesbeek, beoordeeld welke effecten de gewijzigde grondwaterstand heeft op de op het landgoed aanwezige beuken- en eikenlaan die de Hesbeek kruisen. Aan de hand van aan de grondboringen ontleende gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG), en de berekende verschillen in grondwaterstanden, zijn de huidige en te verwachten GLG en de te verwachten gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) bepaald. Aan de hand daarvan, en gegevens over de kritische grenzen bij het verhogen van grondwaterstanden, wordt in het rapport geconcludeerd dat de beuken- en eikenlaan geen of positieve effecten zullen ondervinden van de verhoging van de grondwaterstand.
11.2. In het deskundigenbericht zijn kanttekeningen bij dit rapport geplaatst. Ten eerste wordt erop gewezen dat het rapport bij de kruising van de Hesbeek met de eikenlaan (boring L19) uitgaat van een verhoging van de GLG met 25 cm, terwijl uit de berekende grondwaterverhogingen blijkt dat in dit gebied verhogingen tot 50 cm kunnen voorkomen. In dit gebied zijn meerdere eikenbomen en -lanen aanwezig. Verder is ook niet uitgesloten dat beuken in een gebied staan waarin een verhoging tot 50 cm is berekend. Verder is volgens het deskundigenbericht de GHG ten onrechte berekend door 25 cm op te tellen bij de GLG. Ook kan volgens het deskundigenbericht aan de hand van twee eenmalige boringen de GLG niet goed worden bepaald. Daarvoor zijn frequente grondwatermetingen gedurende acht jaar noodzakelijk. Bovendien komen de gehanteerde waarden voor de huidige GLG niet overeen met de al eerder aangehaalde door Arcadis berekende grondwaterstanden. Tot slot is in het deskundigenbericht opgemerkt, in de woorden van de Afdeling weergegeven, dat door de relatief lage GLG in het gebied de eiken en beuken waarschijnlijk relatief diep zijn geworteld. Dit, in combinatie met de relatief hoge GHG, kan betekenen dat het mogelijk is dat de dieper gelegen wortelstelsels tijdens het groeiseizoen worden aangetast wanneer het grondwater vanuit een hoge stand niet tijdig kan uitzakken. Gelet hierop kunnen, zonder gegevens over enerzijds de aanwezige wortelmassa en anderzijds de vraag hoe snel het grondwater kan uitzakken, nadelige gevolgen voor de bomen niet worden uitgesloten.
11.3. Bij hun reactie op het deskundigenbericht hebben de vergunningverleners een door Badus Bodem & Water opgestelde notitie van 2 oktober 2018 over de conclusies in het deskundigenbericht overgelegd. In die notitie wordt, wat de laanbomen betreft, onder meer opgemerkt dat bij de beukenlanen geen verhogingen tot 50 cm zijn berekend. Ook wordt in het deskundigenbericht ten onrechte aangenomen dat de GHG is berekend door 25 cm bij de GLG op te tellen: in het rapport is de toekomstige GLG berekend door 25 cm bij de bestaande GLG op te tellen. Ook is het volgens deze notitie mogelijk en ook gebruikelijk om bij gebrek aan langjarige meetgegevens in peilbuizen die een exacte GHG- en GLG-berekening toelaten, een inschatting te geven op basis van hydromorfe kenmerken, veldkenmerken en boorgatmetingen. Dat is in dit geval gebeurd. Afwijkende modelberekeningen bewijzen tot slot niet dat de inschatting van de grondwaterstand op basis van de boringen onjuist is.
11.4. De Afdeling acht gezien deze toelichting aannemelijk dat wat de beuken betreft kon worden uitgegaan van een verhoging van de grondwaterstand van maximaal 25 cm, dat de opmerking in het deskundigenbericht over de vaststelling van de GHG geen reden geeft om aan de werkwijze van Badus Bodem & Water te twijfelen, en dat in dit geval gezien het ontbreken van langjarige meetgegevens op goede gronden is gekozen voor een inschatting van de grondwaterstand op basis van hydromorfe- en veldkenmerken en boorgatmetingen.
Dit laat echter twee belangrijke kanttekeningen die in het deskundigenbericht zijn gemaakt onverlet.
In de eerste plaats is in het deskundigenbericht, aan de hand van de in figuur 3 van het rapport van Badus Bodem & Water van 30 oktober 2016 weergegeven locaties van de boringen in combinatie met de in figuur 2b weergeven verhogingen van de GLG, geconstateerd dat in het gebied rond boring L19 een verhoging van de grondwaterstand tot 50 cm wordt verwacht, terwijl in het rapport (tabel 2) is uitgegaan van een verhoging van 25 cm. In de notitie van 2 oktober 2018 van Badus Bodem & Water is hierover gesteld dat op de locatie van de boring zelf volgens het grondwatermodel de verhoging 26,7 cm is, wat is afgerond naar 25 cm. Daaromheen gelden inderdaad, zo staat in de notitie, andere grondwaterveranderingen. Deze reactie laat de, gezien de figuren 2b samen met 3, juiste kanttekening in het deskundigenbericht onverlet dat, in de woorden van de Afdeling weergegeven, in het rapport ten onrechte van een maximale verhoging van de GLG bij de eikenbomen van 25 cm is uitgegaan, nu deze verhoging tot 50 cm kan oplopen.
De tweede kanttekening betreft de conclusie van het deskundigenbericht dat zonder onderzoek naar de wortelstelsels en de snelheid waarmee het grondwater kan uitzakken, schade aan de laanbomen niet kan worden uitgesloten. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
De Afdeling is van oordeel dat, gelet hierop, aan het besluit tot vergunningverlening voor de verondieping van de Hesbeek in dit opzicht onvoldoende onderzoek ten grondslag ligt.
11.5. Wat de mogelijke gevolgen voor het gebruik voor de landbouw van delen van het landgoed betreft, overweegt de Afdeling als volgt.
In het al genoemde rapport van 30 oktober 2016 van Badus Bodem & Water is ook ingegaan op de gevolgen voor het agrarisch gebruik van gronden op het landgoed. Daarbij is voor deze gronden meer specifiek de bodemopbouw bepaald en zijn grondwatertrappen vastgesteld, en is mede op basis daarvan de bodemgeschiktheid voor weidebouw bepaald. Volgens het rapport treedt door de verhoging van de grondwaterstand een lichte beperking op wat grondgebruik betreft.
In een aanvullend rapport van Badus Bodem & Water van 9 februari 2017, "Compensatie vernatting perceel WSL02M722", is geconcludeerd dat de schade door vernatting volledig is op te heffen door diepwoelen, terwijl ophoging van de gronden is af te raden in verband met het risico op verdere verdichting van de lemige grond, structuurbederf en een lager organisch stofgehalte.
11.6. In het deskundigenbericht is naar aanleiding van deze rapporten opgemerkt dat diepwoelen voor gebruik als grasland niet echt een oplossing is, gelet op de lange periode dat het gras blijft staan. Verder is in het deskundigenbericht geconcludeerd dat als gevolg van de verondieping van de Hesbeek op de agrarische gronden - uitgaande van gebruik als grasland - geen productieverlies is te verwachten.
[appellant sub 2] heeft hierover opgemerkt dat in het deskundigenbericht ten onrechte is aangenomen dat de gronden alleen gebruikt worden als grasland, en niet als akkerland.
11.7. De Afdeling constateert dat inmiddels veel onderzoek is gedaan naar de mogelijke effecten op het relatief beperkte agrarisch gebruik van het landgoed. Er is geen grond voor het oordeel dat de vergunningverleners daarmee niet voldoende kennis over dit onderwerp tot hun beschikking hebben om tot besluitvorming over te gaan. Het is niet aannemelijk dat de door [appellant sub 2] genoemde omschakeling van het gebruik van de gronden naar akkerland - daargelaten of daarvoor reële plannen bestaan - tot een zodanig andere situatie zou leiden, dat daarnaar al op voorhand aanvullend onderzoek had moeten worden verricht.
12. [appellant sub 2] betoogt ook dat door de verhoogde grondwaterstanden schade aan het landhuis op het landgoed kan optreden, en ook extra kosten bij de bouw op een nog onbebouwde kavel moeten worden gemaakt. Hij is ervoor beducht dat eventuele schade niet zal worden vergoed.
12.1. In het deskundigenbericht is geconcludeerd dat voor het landhuis de situatie niet verandert door de verondieping. Er is geen reden om aan deze conclusie te twijfelen.
12.2. Wat de kosten bij de bouw op de nog onbebouwde kavel betreft, is in het deskundigenbericht geconcludeerd dat door de verondieping van de Hesbeek de grondwaterstand ter plaatse zodanig zal stijgen, dat bebouwing zonder maatregelen niet mogelijk is. Ter zitting is gebleken dat de provincie ook deze door de voorgenomen verondieping van de Hesbeek door Landschap Overijssel aan [appellant sub 2] toegebrachte schade zal vergoeden.
13. [appellant sub 2] betoogt verder dat volgens beleid van het waterschap demping alleen kan worden toegestaan als dit geen negatieve invloed heeft op het watersysteem en voor belanghebbende partijen. Verder vraagt hij zich af of de voorgenomen werkzaamheden uitvoerbaar zijn in verband met de obstakelvrije zone, en met de aanwezige flora en fauna.
13.1. Deze betogen falen. Er is geen sprake van demping, zodat het beleid dat volgens [appellant sub 2] daarop betrekking heeft niet relevant is. Met het enkel opwerpen van de vraag of de obstakelvrije zone of aanwezige flora en fauna aan uitvoering van de werkzaamheden in de weg staan, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat een van deze belemmeringen zich voordoet.
14. [appellant sub 2] betoogt dat de verlening van de vergunning berust op een onjuiste weging van de belangen. Er is niet voldoende gekeken naar alternatieven voor de vernattingsoperatie. Er is ondeugdelijk gemotiveerd waarom de belangen van de vernatting van het natuurgebied in verband met de Programmatische Aanpak Stikstof - en daarmee in feite economische ontwikkelingsruimte - groter zijn dan de belangen van het landgoed bij een ongewijzigde grondwaterstand. Hij heeft in zijn reactie op het deskundigenbericht gewezen op een mogelijk alternatieve maatregel voor de gewenste vernatting. Dit betoog heeft naar de Afdeling aanneemt betrekking op de bij de verlening van de watervergunning op grond van de keur van het waterschap gemaakte afweging.
14.1. Gezien de voor het gebied door het college van gedeputeerde staten op 11 januari 2017 vastgestelde Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Lonnekermeer, acht de Afdeling aannemelijk dat het dagelijks bestuur bij de verlening van de watervergunning in aanmerking heeft kunnen nemen dat de verondieping van de Hesbeek, als onderdeel van de in en rond het Natura 2000-gebied Lonnekermeer voorgestelde maatregelen, nodig is met het oog op de instandhoudingsdoelstellingen voor het natura 2000-gebied. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verondieping kan worden vervangen door een andere even effectieve en voor het landgoed minder belastende maatregel.
Verder behoeft het dagelijks bestuur in zijn belangenafweging aan de mogelijk door [appellant sub 2] te lijden financiële schade door de verondieping, bijvoorbeeld wat vermindering van landbouwopbrengsten of bouwmogelijkheden betreft, geen doorslaggevende betekenis toe te kennen, nu de provincie te kennen heeft gegeven deze schade te zullen vergoeden.
Echter, zoals onder 11.4 aan de orde is gekomen, beschikt het dagelijks bestuur van het waterschap nog over onvoldoende kennis over de gevolgen voor de laanbomen op het landgoed. Het is aannemelijk dat deze laanbomen een wezenlijk onderdeel van het landgoed vormen. Het voorkomen van de mogelijke aantasting van de laanbomen is daarmee een belang dat zich niet laat oplossen met de toekenning van een schadevergoeding. Het dagelijks bestuur van het waterschap kon naar het oordeel van de Afdeling zonder toereikende informatie over deze laanbomen geen deugdelijke afweging maken over verlening van de vergunning.
Dit betoog slaagt.
15. Volgens [appellant sub 2] hangen de vergunde werkzaamheden samen met de omgevingsvergunning van Enschede, en kan deze vergunning niet ongewijzigd in stand blijven.
15.1. De omgevingsvergunning van Enschede heeft geen betrekking op werkzaamheden die van invloed zijn op het landgoed van [appellant sub 2]. Afgezien van het feit dat gelet daarop niet is gebleken van een belang van [appellant sub 2] bij het bestrijden van deze vergunning, hebben de door [appellant sub 2] over de ontwerpen van de vier gecoördineerd voorbereide vergunningen naar voren gebrachte zienswijzen geen betrekking op (het ontwerp van) de omgevingsvergunning van Enschede. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep van [appellant sub 2] in zoverre niet-ontvankelijk.
16. [appellant sub 2] betoogt tot slot dat in verband met de verlening van de vergunningen een milieueffectrapport had moeten worden opgesteld, omdat categorie 15.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage van toepassing is.
Dit betoog faalt. De door [appellant sub 2] aangehaalde categorie gaat over de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater. Daarvan is hier geen sprake. Er wordt geen grondwater onttrokken of aangevuld, er worden alleen (wat de verondieping van de Hesbeek betreft) maatregelen genomen waardoor minder grondwater wordt gedraineerd.
Conclusie
17. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk en gericht tegen de watervergunning, is gegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De door het dagelijks bestuur van het waterschap verleende vergunning moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het de verondieping van de Hesbeek betreft. Het dagelijks bestuur zal wat dit betreft, na nader onderzoek over de gevolgen van de verondieping voor de laanbomen op het landgoed van [appellant sub 2], een nieuw besluit moeten nemen. De Afdeling merkt hierbij op dat, indien [appellant sub 2] geen toestemming geeft om op zijn landgoed onderzoek te doen, het dagelijks bestuur zich bij zijn besluitvorming zal mogen baseren op een eigen inschatting van de gevolgen van de voorgenomen verondieping voor de (laan)bomen.
18. Het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Over de in de proceskostenveroordeling begrepen kosten van door [appellant sub 2] uitgebrachte deskundigenberichten, overweegt de Afdeling als volgt.
De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.
[appellant sub 2] heeft ten eerste een rapport "Quickscan tuinhistorische waarden Oosterveld te Deurningen" van SB4 Bureau voor Historische Tuinen, Parken en Landschappen van 29 maart 2018 ingediend. In dit rapport is vermeld dat met de quickscan een eerste nadere duiding wordt gegeven van de tuinhistorische waarden en betekenis van het terrein, als bijdrage aan een zorgvuldige planvorming en een respectvolle omgang met het historisch terrein. Dit rapport staat te ver af van de specifieke rechtsvragen waarover de huidige procedure gaat, om als een voor vergoeding in aanmerking komend rapport aan te merken. Hetzelfde geldt voor het door [appellant sub 2] als deskundigenrapport aangemerkte advies over de quickscan van Het Oversticht van 22 mei 2018, waarin is vermeld - kort weergegeven - dat Het Oversticht zich in algemene zin kan vinden in de aanbevelingen in de quickscan.
Daarnaast heeft [appellant sub 2] een rapport "Quickscan algemeen landschappelijke waarden landgoed Oosterveld en bespiegeling Arcadis rapport t.b.v. maatregelen Natura 2000 Lonnekermeer" van Anteagroep van 19 april 2018 ingediend. In dit rapport is, naast een beschrijving van een algemene indruk van het landgoed, een aantal bladzijden ingegaan op gevolgen van grondwaterstijging voor bomen en op punten die opvallen bij het lezen van de in de besluitvorming gebruikte rapporten. De kosten voor het opstellen van dit rapport komen voor vergoeding in aanmerking. [appellant sub 2] heeft op het door hem ingediende Formulier Proceskosten gesteld dat de voor de vaststelling van de vergoeding door de Afdeling noodzakelijke urenspecificatie niet beschikbaar is. Gezien de omvang, aard en inhoud van het rapport gaat de Afdeling bij het vaststellen van de proceskosten uit van acht voor vergoeding in aanmerking komende uren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover dit beroep het besluit met kenmerk V-2017-1449 van het college van burgemeester en wethouders van Enschede betreft;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit met kenmerk Z-1609083/u17045933 van het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen, gegrond;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit met kenmerk 2017/0423922 van het college van gedeputeerde staten van Overijssel ongegrond;
V. vernietigt het besluit met kenmerk Z-1609083/u17045933 van het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen, voor zover daarbij vergunning is verleend voor de verondieping van de Hesbeek;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.562,70 (zegge: tweeduizend vijfhonderdtweeënzestig euro en zeventig cent), waarvan € 1.280,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het dagelijks bestuur van het waterschap Vechtstromen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Polak w.g. Van der Zijpp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
262.