ECLI:NL:RVS:2019:1342

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
201807357/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 26 juli 2018 het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaarde. De aanvraag voor kinderopvangtoeslag over 2017 was door de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen op 29 april 2017, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gesteld dat [appellante] niet had aangetoond dat de terugboekingen op haar bankrekening privéonttrekkingen betroffen. Tijdens de zitting op 19 maart 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat het primaire besluit beter kan worden beschouwd als een besluit tot nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het aan [appellante] is om aan te tonen dat zij de kosten voor kinderopvang heeft betaald. Aangezien [appellante] dit niet heeft kunnen staven, heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante].

Uitspraak

201807357/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2018 in zaak nr. 17/5997 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag over 2017 afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 6 juli 2018 (lees: 15 november 2017) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, vergezeld door echtgenoot van [appellante], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft over 2017 kinderopvangtoeslag aangevraagd ten behoeve van de opvang van haar kinderen bij [kinderdagverblijf], waarvan zij en haar echtgenoot vennoten zijn.
Bij besluit van 29 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze aanvraag afgewezen, waartegen [appellante] bij brief van 3 mei 2017 bezwaar heeft gemaakt. Bij brief van 27 juli 2017 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen het besluit van 29 april 2017. Op 10 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] medegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de afwijzing van de aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag over 2017 in het besluit van 15 november 2017 gehandhaafd. Aan deze besluitvorming heeft de dienst ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang over 2017 te hebben voldaan.
Aangevallen uitspraak
2.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank over het beroep tegen het besluit van 15 november 2017 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat alle kosten voor kinderopvang over 2017 zijn voldaan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het overzicht van de zakelijke bankrekening van het kinderdagverblijf blijkt dat iedere maand de eigen bijdrage vanaf de privérekening van [appellante] naar de bankrekening van het kinderdagverblijf wordt overgemaakt, maar daaruit ook blijkt dat bedragen die gelijk zijn aan de hoogte van de betalingen van de eigen bijdrage dezelfde dag nog worden teruggeboekt. De rechtbank volgt het betoog van [appellante] dat het privéonttrekkingen betreft die worden afgeboekt van de zakelijke bankrekening niet, omdat dit nergens uit blijkt. In dat verband wijst de rechtbank erop dat bij de terugboekingen omschrijvingen als 'foutieve boeking' en 'terugstorting' worden vermeld. Dat op dit moment nog geen definitieve jaarstukken beschikbaar zijn, waarmee [appellante] naar eigen zeggen kan aantonen dat het om privéonttrekkingen gaat, komt volgens de rechtbank voor haar eigen rekening en risico. Het staat [appellante] vrij om, wanneer zij de beschikking over die stukken heeft, een herzieningsverzoek bij de Belastingdienst/Toeslagen in te dienen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat alle kosten van kinderopvang over 2017 zijn voldaan. Volgens [appellante] heeft de rechtbank voor haar oordeel ten onrechte redengevend geacht dat uit de bankafschriften niet blijkt dat de terugboekingen privéonttrekkingen betreffen, omdat omschrijvingen als 'foutieve boeking' en 'terugstorting' worden vermeld. Volgens [appellante] heeft de rechtbank niet onderkend dat niet van belang is welke omschrijvingen aan de privéonttrekkingen zijn gegeven, maar of deze op de juiste wijze in de boekhouding zijn verantwoord.
Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het haar, wanneer zij de beschikking over de definitieve jaarstukken heeft, vrij staat om een herzieningsverzoek bij de Belastingdienst/Toeslagen in te dienen. Volgens [appellante] is dit niet mogelijk, omdat alle feiten reeds bekend waren bij aanvang van de procedure.
Beoordeling
4.    Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen verklaard, dat het primaire besluit van 29 april 2017 beter kan worden beschouwd als een besluit tot nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2017. In dat verband is van de kant van de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat als gevolg daarvan [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken om op basis van over te leggen bescheiden tot herziening over te gaan waarop dan gemotiveerd zal worden beslist. Gelet hierop gaat de Afdeling er bij de beoordeling van het hoger beroep tegen het op het bezwaar genomen besluit vanuit dat het besluit van 29 april 2017 strekt tot nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2017.
5.    Het is aan [appellante], als degene die aanspraak wil maken op kinderopvangtoeslag, om aan te tonen dat zij de gestelde kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat door [appellante] en haar echtgenoot aanvankelijk de volledige kosten voor kinderopvang zijn voldaan. Evenwel blijkt hieruit tevens dat bedragen ter hoogte van de eigen bijdrage op dezelfde dag zijn teruggeboekt en dat daarbij omschrijvingen als 'foutieve boeking' en 'terugstorting' worden vermeld. Uit de in hoger beroep overgelegde stukken, onder meer de fiscaal rapporten aangifte inkomstenbelasting 2017 van [appellante] en haar echtgenoot, blijkt niet dat de terugboekingen privéonttrekkingen zijn. Het betoog van [appellante] dat voor het vaststellen of een terugboeking een privéonttrekking betreft bepalend is of deze op de juiste wijze in de boekhouding zijn verantwoord, kan niet tot het beoogde doel leiden. Nu [appellante] dit niet op enigerlei wijze heeft gestaafd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken dat de terugboekingen privéonttrekkingen uit de onderneming betreffen.
Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor [appellante] over 2017 terecht op nihil gesteld, omdat [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten voor kinderopvangtoeslag over 2017 te hebben voldaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7.    De Belastingdienst/Toeslagen dient, in verband met het aangepaste standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen over het besluit van 29 april 2017, op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 299,00 (zegge: tweehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
633.