ECLI:NL:RVS:2019:1374

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
201901789/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan Adviesbureau ExTerNum en N57 Holding B.V. voor toepassing van LD-staalslakken te Hellevoetsluis

Op 25 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, wonend te Hellevoetsluis, een voorlopige voorziening vroegen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis. Deze besluiten, genomen op 13 december 2018, hielden in dat aan Adviesbureau ExTerNum en N57 Holding B.V. een last onder dwangsom was opgelegd in verband met de toepassing van LD-staalslakken op een perceel aan de Sliklandseweg nabij Hellevoetsluis. De verzoekers maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden voor negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid door de toepassing van de staalslakken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 april 2019 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting zijn de verzoekers, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. Visser, aanwezig geweest. Ook de betrokken partijen ExTerNum en N57 Holding waren vertegenwoordigd door hun advocaten. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de last onder dwangsom, die betrekking had op de monitoring van het grondwater en de bodem, niet geschorst kon worden, omdat de monitoring nog steeds van kracht was en er geen spoedeisendheid was aangetoond die een onmiddellijke schorsing rechtvaardigde.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de monitoring van het grondwater en de bodem voldoende waarborgen biedt om eventuele negatieve effecten tijdig te signaleren. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 april 2019.

Uitspraak

201901789/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] en anderen, wonend te Hellevoetsluis, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 13 december 2018 heeft het college aan Adviesbureau ExTerNum en N57 Holding B.V. een last onder dwangsom opgelegd in verband met de toepassing van LD-staalslakken op het perceel aan de Sliklandseweg nabij 4 (kruising Zwarte Dijk/N57) te Hellevoetsluis (hierna: het perceel).
Tegen deze besluiten hebben [verzoeker] en anderen, ExTerNum en N57 Holding bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:676 heeft de voorzieningenrechter naar aanleiding van het verzoek van ExTerNum en N57 Holding de besluiten van 13 december 2018 deels geschorst.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2019, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. Visser, advocaat te Noordam, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting ExTerNum, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en N57 Holding, vertegenwoordigd door mr. W.M. de Steur en mr. E. Lems, beiden advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    N57 Holding heeft het perceel in eigendom en exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met de ontwikkeling van dit onbebouwde perceel. ExTerNum is als adviseur van N57 Holding betrokken bij deze ontwikkeling en voert op het perceel in opdracht van N57 Holding werkzaamheden uit. ExTerNum heeft op het perceel LD-staalslakken toegepast voor de aanleg van een dijk en een omwalling waarbinnen baggerspecie kan worden opgeslagen. De aangelegde dijk en omwalling worden ook gebruikt als onverharde weg voor vrachtwagens voor de aanvoer van baggerspecie. De staalslakken zijn over een lengte van ongeveer 1.000 m toegepast, met een gemiddelde breedte van 15 m en een gemiddelde hoogte van 1,5 m (hierna: de staalslakkenbaan). Het gaat volgens ExTerNum en N57 Holding om een beoogd tijdelijke maatregel. [verzoeker] en anderen wonen in de buurt van de staalslakkenbaan.
Het college heeft ExTerNum en N57 Holding - voor zover thans van belang - gelast om:
1. binnen twee maanden nadat de beschikking in werking is getreden (blijvend) te voldoen aan artikel 28, vijfde lid, juncto artikel 7, van het Besluit bodemkwaliteit en aan artikel 13 van de Wet bodembescherming door de toepassing van LD-staalslakken op het perceel in overeenstemming te brengen met toepassingsvoorwaarde 3a uit het bij de LD-staalslakken behorende productcertificaat, dan wel de LD-staalslakken definitief van de locatie af te voeren conform de daarvoor geldende eisen;
2. binnen één week nadat de beschikking in werking is getreden (blijvend) te voldoen aan artikel 28, vijfde lid, juncto artikel 7, van het Besluit bodemkwaliteit en aan artikel 13 van de Wet bodembescherming door het grondwater te monitoren om vast te stellen of de huidige toepassing van de LD-staalslakken, die niet voldoet aan de toepassingsvoorwaarde, verontreiniging van de bodem en/of het grondwater heeft veroorzaakt. De resultaten van de monitoring dienen desgevraagd aan het college en medewerkers van de DCMR te worden overgelegd. De monitoring van het grondwater dient maandelijks plaats te vinden.
Deze lasten zullen hierna worden aangeduid als last 1 en last 2.
Bij voormelde uitspraak van 6 maart 2019, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van 13 december 2018 waarbij de last is opgelegd ten aanzien van last 1 geschorst tot 6 weken na het besluit op bezwaar. Volgens de voorzieningenrechter was het college bevoegd om last 1 op te leggen maar is de last onvoldoende duidelijk geformuleerd. Verder is volgens de voorzieningenrechter op voorhand niet uitgesloten dat de opgelegde last te verstrekkend is.
2.    Het verzoek van [verzoeker] en anderen bestaat uit verschillende onderdelen. In deze zaak is echter alleen de schending van de zorgplicht als neergelegd in artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 7, in samenhang met artikel 28, vijfde lid, van het Besluit bodembescherming aan de orde. Alleen de gronden die daartegen zijn gericht kunnen bij de beoordeling van dit verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening aan de orde komen.
Het verzoek van [verzoeker] en anderen strekt ertoe dat de voorzieningenrechter de schorsing van last 1 opheft. Het verzoek strekt er tevens toe dat de voorzieningenrechter ExTerNum en N57 Holding verplicht om andere, verdergaande, maatregelen dan die genoemd in de besluiten van 13 december 2018 te treffen ter bescherming van het grondwater en de bodem. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat een voorziening waarin de voorzieningenrechter andere, verdergaande, maatregelen oplegt dan genoemd in de besluiten van 13 december 2018, daargelaten of daar aanleiding voor is, het karakter van een voorlopige voorziening te boven gaat. Het verzoek is in zoverre te verstrekkend en wordt om die reden afgewezen. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter hierna slechts de vraag zal beantwoorden of aanleiding bestaat de schorsing van last 1 hangende bezwaar op te heffen, omdat het nog door het college te nemen besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht.
3.    [verzoeker] en anderen betogen dat de schorsing van last 1 moet worden opgeheven omdat de staalslakkenbaan grote gevolgen heeft voor het milieu en de gezondheid van de omwonenden alsmede het welzijn van de dieren. Zij verwijzen daarbij naar onder meer het rapport van Stantec van 3 april 2019. Uit dat rapport volgt volgens hen dat de pH waarde wederom als gevolg van de staalslakken is veranderd.
3.1.    Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht bestaat grond voor het oordeel dat de staalslakkenbaan gevolgen kan hebben voor het oppervlakte- en grondwater alsmede de bodem. Niet is uitgesloten dat er negatieve effecten zullen zijn in de toekomst en dat om die reden maatregelen moeten worden getroffen. Dat is ook de conclusie van onder meer het voormelde rapport van Stantec waarnaar [verzoeker] en anderen verwijzen. De vraag die thans voorligt is of met het nemen van die maatregelen niet kan worden gewacht totdat het besluit op bezwaar is genomen.
3.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de uitvoering van de geschorste last zodanig spoedeisend is dat om die reden niet kan worden gewacht totdat het college op de bezwaren tegen de besluiten waarbij de last is opgelegd heeft beslist. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het college binnen afzienbare tijd, namelijk halverwege mei, een besluit op bezwaar zal nemen. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat het college heeft aangegeven voornemens te zijn om wederom een last op te leggen maar nu met een aantal maatregelen zoals verzocht door [verzoeker] en anderen. De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat last 2 niet is geschorst waardoor de voorgeschreven monitoring nog steeds geldt. Met die monitoring kan in de gaten worden gehouden of de gevreesde negatieve effecten voor het grondwater en bodem zich niet binnen een afzienbare tijd zullen voordoen dan wel reeds plaatsvinden. In het derde monitoringsrapport van 3 april 2019 wordt geconcludeerd dat de staalslakken vooralsnog niet hebben geleid tot bodemverontreiniging.
4.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Beek-Gillessen    w.g. De Koning
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019
712.