ECLI:NL:RVS:2019:1401

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
201902272/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse restafvalcontainer in Amersfoort

Op 30 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Amersfoort, tegen het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Het college had op 16 januari 2019 besloten om de locatie 33465 ter hoogte van Jeneverbes 7 aan te wijzen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (orac) in de wijk Kattenbroek te Amersfoort. De verzoekers waren het niet eens met deze aanwijzing en stelden dat het college niet in redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen, vooral omdat dit zou leiden tot een verkeersonveilige situatie en niet voldaan zou worden aan de brengafstand van 150 meter voor 14 huishoudens.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2019, waar de verzoekers bijgestaan werden door een gemachtigde en het college vertegenwoordigd was door mr. drs. H.J.M. van Gellekom en ing. P.W.M. Wieman. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college beleidsruimte heeft bij de aanwijzing van locaties voor orac's en dat de uitgangspunten in het 'Uitwerkingsplan nieuwe afvalinzameling Amersfoort' niet als harde criteria gelden, maar als vuistregels. De voorzieningenrechter concludeerde dat de argumenten van de verzoekers onvoldoende aanknopingspunten boden om te oordelen dat het college niet tot de aanwijzing van de locatie had kunnen komen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

Uitspraak

201902272/2/A1.
Datum uitspraak: 30 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Amersfoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2019 heeft het college onder meer de locatie 33465 ter hoogte van Jeneverbes 7 (hierna: de locatie) aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac) in de wijk Kattenbroek te Amersfoort.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2019, waar [verzoeker A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Gellekom en ing. P.W.M. Wieman, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen in de buurt van de locatie. Zij zijn het niet eens met de aanwijzing van de locatie omdat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Omdat het college te kennen heeft gegeven dat de orac al zal worden geplaatst voordat de Afdeling een uitspraak doet op het door [verzoeker A] en [verzoeker B] ingestelde beroep hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Indien het besluit tot aanwijzing van de locatie wordt geschorst, mag het college de orac nog niet plaatsen. Een aanwijzingsbesluit is namelijk nodig om te bepalen waar men huishoudelijke afvalstoffen mag en moet aanbieden.
3.    Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van het verzoekschrift of op voorhand aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
Bij het bepalen van de locaties van orac’s heeft het college onder meer de uitgangspunten, zoals neergelegd in het "Uitwerkingsplan nieuwe afvalinzameling Amersfoort" van Royal HaskoningDHV van oktober 2016, gehanteerd. Daarin is onder meer bepaald dat de brengafstand niet meer dan 150 meter bedraagt en daar alleen in bijzondere omstandigheden van af mag worden geweken.
4.    [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen omdat een verkeersonveilige situatie ontstaat en omdat ten aanzien van 14 huishoudens niet wordt voldaan aan de brengafstand van 150 m. Hiermee wordt volgens hen niet voldaan aan de door het college gehanteerde uitgangspunten. Veel mensen zullen dan het afval met de auto wegbrengen wat gevaar voor de schoolkinderen met zich brengt, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B].
5.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat de uitgangspunten niet als harde criteria gelden maar als vuistregels worden gehanteerd. Dit betekent dat het college na afweging van de overige aspecten die een rol spelen bij het kiezen van een locatie gemotiveerd van de uitgangspunten mag afwijken. In dit geval gaat het volgens het college slechts om 14 van de 109 huishoudens waarvoor mogelijk wordt afgeweken van de in de uitgangspunten genoemde afstand. Verder heeft het college toegelicht dat bij de locatiekeuze door deskundigen is gekeken naar de gevolgen voor de verkeersveiligheid en dat volgens hen de orac niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Het college gaat er voorts blijkens de nota van zienswijzen van uit dat het afval, gelet op de af te leggen afstanden, gewoonlijk niet per auto maar te voet wordt aangeboden, terwijl de beroepsgrond van [verzoeker A] en [verzoeker B] over de verkeersveiligheid samenhangt met hun stelling dat personen hun afval met de auto zullen aanbieden. Gelet op het voorgaande biedt het door [verzoeker A] en [verzoeker B] aangevoerde op voorhand onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college uit een oogpunt van verkeersveiligheid vanwege de overschrijding van de in de uitgangspunten gehanteerde brengafstand niet tot aanwijzing van de locatie heeft kunnen komen.
6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Beek-Gillessen    w.g. De Koning
voorzieningenrechter    Griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2019
712.