201807958/1/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 september 2018 in zaak nr. 18/2075 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2018 heeft de minister de aanvraag van [appellante] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2018 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. R.E. Tay, advocaat te Maastricht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Ibrahim, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] heeft een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG voor de functie productie-assemblagemedewerker bij [autofabrikant].
2.1. De minister heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) op naam van [appellante] is geregistreerd dat zij in aanraking is gekomen met Justitie.
2.2. In het JDS stonden ten tijde van het besluit van 17 september 2018 de volgende relevante gegevens:
- een veroordeling in hoger beroep op 16 maart 2018 wegens schuldheling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren; deze proeftijd is nog van kracht tot 30 maart 2020;
- een veroordeling op 23 februari 2018 wegens poging tot diefstal in vereniging en twee gevallen van diefstal in vereniging tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- een beslissing van 23 februari 2018 waarbij de tenuitvoerlegging is gelast van de straffen die bij veroordeling van 5 augustus 2016 wegens diefstal in vereniging en van 23 oktober 2017 wegens diefstal en twee gevallen van diefstal in vereniging voorwaardelijk zijn opgelegd, te weten respectievelijk een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en voor de duur van 10 weken, met een proeftijd tot 4 november 2020;
- een veroordeling op 17 december 2015 wegens diefstal tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
- een veroordeling op 19 januari 2015 wegens diefstal tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
2.3. Voor de beoordeling van de aanvraag om de VOG heeft de minister gebruikt gemaakt van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de Beleidsregels) en is het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden informatie, goederen, proces en aansturen organisatie van toepassing verklaard. Indien de aanvrager voorkomt in het JDS maakt de minister voor de beoordeling of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is gebruik van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de in het JDS opgenomen feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een risico vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het subjectieve criterium ziet op de omstandigheden van het geval die er toe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving bij de aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
2.4. Volgens de minister is aan het objectieve criterium voldaan. De minister heeft zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan het belang dat [appellante] heeft bij toewijzing van de VOG.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de strafbare feiten een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van haar functie. Dit oordeel zou betekenen dat een ieder die voorkomt in het JDS niet voor een VOG in aanmerking komt.
[appellante] voert verder aan dat de rechtbank bij de beoordeling van het subjectieve criterium ten onrechte in haar nadeel heeft meegewogen dat zij nog in proeftijden verkeert. Indirect wordt hiermee volgens haar aangegeven dat een ieder die nog in een proeftijd verkeert geen VOG zou moeten krijgen.
Voorts voert [appellante] aan dat zij door de afwijzing van de aanvraag om een VOG haar baan zal verliezen en geen bron van inkomsten meer zal hebben. De minister heeft ten onrechte enkel gekeken naar de korte termijn. In detentie heeft zij allerlei opleidingen en cursussen met goed gevolg afgelegd. Het niet verstrekken van de VOG levert een onevenredig nadeel op, aldus [appellante].
De beoordeling
4. Volgens paragraaf 3.2 van de Beleidsregels wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd als aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het risico in de zin van het objectieve criterium heeft de minister beoordeeld aan de hand van het van toepassing zijnde algemene screeningsprofiel met onder meer het risicogebied "goederen". De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Ter beoordeling staat of de strafbare feiten, op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen. De vermogensdelicten waarvoor [appellante] is veroordeeld leveren, indien herhaald in de functie van productie-assemblagemedewerker, een risico op voor de veiligheid van de goederen die aanwezig zijn op de locaties waar [appellante] haar werkzaamheden verricht. Het gaat dus om de vraag of er een relatie is tussen de justitiële gegevens en de functie. Dat is hier het geval. Voor functies waar van deze relatie geen sprake is zou wel een VOG verleend kunnen worden. Het standpunt van [appellante] dat een ieder die voorkomt in het JDS niet in aanmerking komt voor een VOG kan om die reden niet worden gevolgd.
Het betoog faalt.
4.1. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat niet is gebleken van omstandigheden die aanleiding geven om, hoewel is voldaan aan het objectieve criterium, op basis van het subjectieve criterium toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Zoals de rechtbank heeft overwogen mocht de minister hierbij van belang achten dat sprake is van meerdere strafbare feiten, waaronder feiten die gezien hun aard en ernst als ernstige vergrijpen zijn te kwalificeren. Bovendien is de verstreken periode tussen de laatste veroordeling op 16 maart 2018 en het besluit van 17 september 2018 nog te kort. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat van [appellante] verwacht mag worden dat zij over een langere periode laat zien dat zij zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Daarnaast heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellante] herhaaldelijk vermogensdelicten heeft gepleegd, ook in haar proeftijd, waardoor de minister de kans op recidive hoger heeft mogen schatten.
De minister heeft terecht naar voren gebracht dat [appellante] nog in proeftijden verkeert tot 30 maart 2020 respectievelijk 4 november 2020. Het standpunt van [appellante] dat een ieder die in een proeftijd verkeert dan geen VOG krijgt kan niet worden gevolgd, omdat dit niet de enige omstandigheid is die in haar nadeel weegt. In dit geval vormen feiten waaronder de proeftijd omstandigheden op grond waarvan het belang van de aanvrager niet zwaarder weegt dan het belang van de samenleving.
Ten slotte heeft de rechtbank terecht overwogen dat de weigering van de VOG niet zonder meer tot gevolg heeft dat [appellante] geen kans heeft op werk en dat ook indien [appellante] een beroep zal moeten doen op bijstand, dit niet moet leiden tot afgifte van de VOG. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van [appellante] bij afgifte van de VOG niet opweegt tegen het belang van de samenleving, dat gemoeid is met bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P. Vermeulen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Vermeulen w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019
280-893.
BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoel in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoel in artikel 18, eerste lid.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, 68620)
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
[…]
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1. Terugkijktermijn
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. […]
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
[…]
Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vieren jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
[…]
Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
[…]
e. de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan. In dat geval wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming.
[…]
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…]
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/ taak/ bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
[…]
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van een zaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Screeningsprofielen VOG NP
Het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden Informatie, Goederen, Proces en Aansturen organisatie.
Goederen
Het risicogebied goederen beoogt de maatschappelijke risico’s in kaart te brengen die zich voor kunnen doen bij het bewaken van productieprocessen en bij het beschikken over goederen.
[…]
Het beschikken over goederen kan risico’s met zich meedragen die tot uitdrukking kunnen komen in diefstal of verduistering, vernieling of vervalsing van goederen.
[…]