ECLI:NL:RVS:2019:1444
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met risico op schending van mensenrechten
Op 1 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 28 januari 2016 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag had op 7 maart 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet naar Irak, waar hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft erkend dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Irak gevaar loopt, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in hoger beroep zou worden vernietigd. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid waarmee de rechter omgaat met verzoeken om voorlopige voorzieningen in asielzaken, vooral wanneer er risico's voor mensenrechten in het spel zijn.