201801691/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Naarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 januari 2018 in zaak nr. 17/4259 in het geding tussen:
[appellant],
[wederpartij A],
[wederpartij B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het college aan de gemeente Gooise Meren omgevingsvergunning verleend voor het kappen van negen moerascipressen in het Jac. P. Thijssepark te Naarden.
Bij besluit van 14 september 2017 heeft het college het door onder meer [appellant], [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant], [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 september 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2018, waar [appellant], vergezeld door [wederpartij A], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Schuit en T. Kamer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont op het perceel [locatie] te Naarden.
2. Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het college aan de gemeente Gooise Meren omgevingsvergunning verleend voor het kappen van negen bomen in het Jac. P. Thijssepark.
De rechtbank heeft het besluit van het college van 14 september 2017, waarbij het besluit van 14 februari 2017 in stand is gelaten, vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. Gelet op de ter zitting bij de rechtbank gegeven toelichting door het college, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand gelaten.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 14 september 2017 in stand heeft gelaten, omdat er geen noodzaak is voor het kappen van de bomen. In dat verband stelt hij dat het ervaren van overlast van de bomen door omwonenden, onder meer wortelopdruk, onvoldoende is om tot het kappen van de bomen over te gaan. Verder voert hij daartoe aan dat het gezonde bomen zijn met een lange levensverwachting, zodat er ook om die reden geen noodzaak is om de bomen te kappen. Onder verwijzing naar het advies van bomendeskundige R. van Putten stelt [appellant] zich op het standpunt dat er ook alternatieven zijn voor het kappen van de bomen, zoals het aanbrengen van bomenzand en het snoeien van de bomen.
3.1. Het college heeft verwezen naar het rapport van Pius Floris van 14 april 2017. In dat rapport staat onder meer dat bij een groeiplaatsonderzoek naar voren is gekomen dat sprake is van sterke wortelopdruk, waarbij alle bomen in meer of mindere mate opdrukverschijnselen vertonen. Het verwijderen van die wortels brengt volgens het rapport de stabiliteit en de veiligheid in gevaar. Pius Floris wijst er verder op dat de huidige plantafstand tussen de bomen 8 m is en dat dat feitelijk te klein is om tot volle wasdom te komen. Het gevolg daarvan is in elkaar groeiende kronen en conditieverval waarbij op termijn dood hout en onevenwichtige kronen zullen ontstaan. Door het verder opraken van de ondergrondse groeiruimte zullen meer opdrukproblemen ontstaan onder het trottoir en de naastgelegen tuinen. Hoewel door Van Putten serieuze tegenwerpingen zijn gedaan wat betreft het onderzoek naar alternatieven, geven deze tegenwerpingen geen reden voor het oordeel dat er aan het door Pius Floris opgestelde rapport moet worden getwijfeld en dat het college zijn besluit daar niet op heeft mogen baseren. In dat verband is van belang dat door Van Putten weliswaar onderzoek is gedaan naar de bomen, maar anders dan door Pius Floris, is door Van Putten alleen een visuele inspectie gedaan. Pius Floris heeft naast een visuele inspectie ook een onderzoek gedaan in de bodem. Verder is ter zitting onbetwist door het college toegelicht dat de door Van Putten opgeworpen alternatieven, zoals het aanbrengen van bomenzand en het snoeien van de bomen, niet het gewenste effect zullen hebben. Het aanbrengen van bomenzand heeft effect als de bomen minder dicht bij elkaar staan, anders dan nu het geval is, aldus het college. Daarom is het geen oplossing voor het verder opraken van de ondergrondse groeiruimte. Door het kappen van de bomen ontstaat er meer ruimte voor de bomen die behouden blijven om tot volle wasdom uit te groeien, aldus het college. Dit wordt door Van Putten niet betwist. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het college de noodzaak voor het kappen van de bomen voldoende heeft aangetoond.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij het afwegen van de betrokken belangen, onvoldoende rekening heeft gehouden met de functie die de bomen hebben als het gaat om het absorberen van fijnstof en het tegenhouden van verkeerslawaai.
4.1. Door het college is onbetwist toegelicht dat de naalden van de moerascipressen het fijnstof opvangen, maar niet absorberen. Door regen spoelt het fijnstof naar de grond. Zoals ter zitting bij de rechtbank is toegelicht wordt niet uitgesloten dat uitdunnen van de bomenrij juist leidt tot minder fijnstof, omdat de wind meer ruimte krijgt om het fijnstof weg te doen waaien. Wat betreft het verkeerslawaai heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het kappen van de bomen niet zal leiden tot een zodanige toename van het verkeerslawaai, dat het niet tot het verlenen van omgevingsvergunning voor het kappen ervan heeft kunnen overgaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de door [appellant] genoemde belangen, ook gelet op het feit dat [appellant] alleen zicht heeft op drie van de te kappen bomen, onvoldoende heeft meegewogen.
Het betoog faalt.
Conclusie en slot
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Michiels w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
776.