ECLI:NL:RVS:2019:1516

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
201902505/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 maart 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 25 april 2018, waarin de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf was afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die door de staatssecretaris in zijn grief is opgeworpen, beantwoord in een eerdere uitspraak van 15 april 2019. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris slaagt.

Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is echter niet ontvankelijk verklaard, omdat hij niet heeft uitgelegd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen uit de eerdere uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan op 10 mei 2019 door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

Uitspraak

201902505/1/V1.
Datum uitspraak: 10 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.        de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.        [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 maart 2019 in zaak nr. 18/3673 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Hoger beroep van de staatssecretaris
1.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 15 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1171, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
2.    Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000).
Conclusie
3.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
De Afdeling ziet in dit geval aanleiding de zaak naar de rechtbank terug te wijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat in de hiervoor genoemde uitspraak is overwogen, omdat zij niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van andere beroepsgronden van de vreemdeling dan de beroepsgrond die verband houdt met de grief.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 maart 2019 in zaak nr. 18/3673;
IV.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Drop    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2019
282-862.