ECLI:NL:RVS:2019:1516
Raad van State
- Hoger beroep
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 maart 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 25 april 2018, waarin de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf was afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die door de staatssecretaris in zijn grief is opgeworpen, beantwoord in een eerdere uitspraak van 15 april 2019. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris slaagt.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is echter niet ontvankelijk verklaard, omdat hij niet heeft uitgelegd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen uit de eerdere uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan op 10 mei 2019 door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.