201803097/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2017 heeft het college zijn beslissing om op 12 oktober 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 1 maart 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. El Boustati, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 12 oktober 2017 naast een aangewezen inzamelvoorziening ter hoogte van Hertenkade 582 te Den Haag (hierna: de papiercontainer) is aangetroffen. Omdat op de doos een adressticker met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, heeft het college hem in het besluit van 16 oktober 2017 als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening aangemerkt.
2. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat uit de foto's bij de rapportage van de toezichthouder niet blijkt dat de van dichtbij gefotografeerde adresdrager dezelfde adresdrager is die op andere foto's op de doos is te zien. Volgens hem blijkt uit het rapport bovendien niet dat het op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Bovendien kan volgens hem niet worden aangenomen dat de adresdrager aan de doos was bevestigd en dus bij die doos hoorde. Daartoe wijst hij er op dat de adresdrager scheef op een zijde van de doos is aangetroffen en blijkens de foto's ten minste gedeeltelijk los hing. Verder voert [appellant] aan dat het college hem ten onrechte verantwoordelijk voor de overtreding acht op de grond dat [appellant] dozen uit de papiercontainer heeft laten steken.
2.1. Artikel 5:1, tweede lid, van de Awb luidt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:25, eerste lid, luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
2.2. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
De Afdeling ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het rapport van 12 oktober 2017 van de toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Niet is vereist dat dit in het rapport zelf is vermeld.
Het rapport is voorzien van drie foto's, waarop achtereenvolgens enkele losse dozen naast de papiercontainer, een adresdrager op een van de dozen, en een adresdrager van dichtbij zijn te zien. In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat de dozen en de adresdragers op de foto's dezelfde zijn. Dit geldt te meer, nu ook in de rapportage zelf - via aangekruiste gegevens op een formulier - is aangegeven dat de gefotografeerde adresdrager zich bevond op de naast de papiercontainer aangetroffen doos. De Afdeling ziet in zoverre geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het rapport. Dat aan de hand van de foto's zelf niet is vast te stellen dat daarop steeds dezelfde adresdrager is afgebeeld, is daarvoor onvoldoende. De foto's bieden geen aanknopingspunt om het tegendeel aan te nemen.
Het betoog faalt in zoverre.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2239, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. Uit de foto's bij het rapport blijkt dat de adresdrager zich scheef in de hoek van een zijde van de aangetroffen doos bevond en gedeeltelijk los zat. Deze omstandigheid is in dit geval onvoldoende om eraan te twijfelen dat de adresdrager bij de doos hoort. Daartoe overweegt de Afdeling dat [appellant] in bezwaar naar voren heeft gebracht dat hij dozen in de papiercontainer heeft achtergelaten, waaronder een doos met de aangetroffen adresdrager. Omdat deze dozen echter te groot waren om in hun geheel in de papiercontainer achter te laten, staken deze nog uit de vulopening. [appellant] heeft dit in bezwaar met een schets geïllustreerd. Volgens het college zijn bij de controle op 12 oktober 2017 geen dozen aangetroffen die uit de vulopening staken. Anders dan [appellant] betoogt, biedt de enkele omstandigheid dat bij het rapport van 12 oktober 2017 geen foto's zijn gevoegd aan de hand waarvan dit kan worden vastgesteld, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Dat de door [appellant] gesteld in de vulopening achtergelaten dozen niet in die vulopening zijn aangetroffen, terwijl deze te groot waren om in hun geheel in de papiercontainer te plaatsen, maakt het aannemelijk dat de naast de papiercontainer aangetroffen doos een van de zijne is geweest. Gelet daarop is eveneens aannemelijk dat de op die doos aangetroffen adresdrager met de naam- en adresgegevens van [appellant] bij die doos hoort. Deze doos kon dan ook tot [appellant] worden herleid.
Voor zover [appellant] moet worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet degene is geweest die de doos naast de papiercontainer heeft geplaatst, maar dat hij de doos uitstekend uit de vulopening van de papiercontainer heeft achtergelaten, heeft hij de doos op die wijze eveneens onjuist ter inzameling aangeboden. Bovendien heeft hij daarmee het risico genomen dat de doos, al dan niet door handelen van anderen, uit de papiercontainer zou raken en daarnaast terecht zou komen. Dit kan hem worden toegerekend. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
727.