ECLI:NL:RVS:2019:1582

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
201805481/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bevestiging Nederlanderschap op basis van veiligheidsrisico's

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester van Zoetermeer tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 16 mei 2018 geoordeeld dat de burgemeester ten onrechte de verklaring van [wederpartij] dat hij het Nederlanderschap wil verkrijgen, niet had bevestigd. De burgemeester had deze weigering gebaseerd op een ambtsbericht van de AIVD, waarin ernstige vermoedens werden geuit dat [wederpartij] een gevaar voor de openbare orde zou vormen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester het ambtsbericht niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen zonder inzage in de achterliggende stukken, omdat [wederpartij] concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het ambtsbericht had aangedragen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2019 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de burgemeester, ondanks eerdere twijfels, alsnog inzage heeft gehad in de achterliggende stukken van het ambtsbericht. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester zich terecht op het standpunt had gesteld dat er ernstige vermoedens bestonden dat [wederpartij] een gevaar vormde voor de openbare orde. De rechtbank had niet onderkend dat de burgemeester voldoende informatie had om zijn besluit te rechtvaardigen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die gelden bij besluiten omtrent het verkrijgen van het Nederlanderschap, vooral wanneer er veiligheidsrisico's aan de orde zijn.

Uitspraak

201805481/1/V6.
Datum uitspraak: 15 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Zoetermeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2018 in zaak nr. 16/9702 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2015 heeft de burgemeester geweigerd de verklaring van [wederpartij] dat hij het Nederlanderschap wil verkrijgen te bevestigen.
Bij besluit van 28 oktober 2016 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2018, voor zover nu van belang, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.M. van Melle, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
De Afdeling heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek te heropenen om de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) te verzoeken om haar inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 8 december 2015 met kenmerk […] (hierna: het ambtsbericht). De AIVD heeft krachtens artikel 8:29, eerste lid, van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling van die stukken kennis mag nemen. De Afdeling heeft in een andere samenstelling beslist dat de beperking van kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is. [wederpartij] en de burgemeester hebben toestemming als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel verleend om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De Afdeling heeft de stukken vervolgens ingezien.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
1.    De burgemeester heeft de bevestiging van de verklaring van [wederpartij] van 16 juni 2015 ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) geweigerd, omdat ernstige vermoedens bestaan dat [wederpartij] een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Hiertoe heeft de burgemeester het ambtsbericht redengevend geacht. Het ambtsbericht luidt als volgt:
‘’In het kader van de uitvoering van zijn wettelijke taak beschikt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst over betrouwbare informatie met betrekking tot: [wederpartij], geboren op [geboortedatum] te Zoetermeer, volgens de Basisregistratie Persoonsgegevens ingeschreven op [adres] te Zoetermeer. Betrokkene heeft de Marokkaanse nationaliteit en beschikt over een Nederlandse verblijfsvergunning. Betrokkene behoort sinds 2010 tot een groep geradicaliseerde personen woonachtig in de regio Zoetermeer. Hij onderhoudt tot op heden contacten met leden van deze groep en heeft in ieder geval in 2013 deelgenomen aan bijeenkomsten van de groep. De leden van deze groep hangen het jihadistische gedachtegoed aan. Ieder lid van de groep moet ten minste de intentie hebben om te gaan strijden in Syrië. De groep heeft in ieder geval in 2013 onder leiding gestaan van [naam en geboortedatum leider], die in verband gebracht wordt met het aanmoedigen en ondersteunen van deelname aan de gewelddadige jihad in Syrië. Van deze groep zijn sinds begin 2013 in ieder geval elf leden naar Syrië en/of Irak uitgereisd om deel te nemen aan de gewelddadige jihad. Van hen zijn daar inmiddels in ieder geval drie omgekomen. Betrokkene heeft met ten minste vier groepsleden die thans deelnemen aan de gewelddadige jihad in contact gestaan voor hun vertrek, waaronder met [naam leider].’’
De AIVD heeft in het ambtsbericht toegelicht wat hij verstaat onder de internationale gewelddadige jihad:
‘’Onder de internationale gewelddadige jihad wordt door de AIVD verstaan de gewapende strijd in al haar vormen tegen de vijanden van de islam. In de AIVD-publicatie De gewelddadige jihad in Nederland uit 2006, pag. 21-23 wordt gesteld dat de strategie van de wereldwijde gewelddadige jihad tegen het Westen vooral gericht is op beëindiging van de westerse invloed in de islamitische wereld, de herovering van het land van de islam en de stichting van een wereldwijd kalifaat. Daarnaast streeft men een puriteinse revolutie van cultuur en maatschappij na, onder meer via de invoering van de sharia. Aanhangers van de gewelddadige jihad zijn ervan overtuigd dat de islam voortdurend wordt bedreigd door vijandige krachten van buitenaf die uit zijn op de vernietiging ervan. De aanwezigheid van die vijandige krachten legt volgens het jihadistisch gedachtegoed een persoonlijke plicht op elke ’goede’ moslim om permanent strijd te leveren ter verdediging van de islam. Het gaat hierbij om een apocalyptische strijd tussen goed en kwaad, waarbij elke vorm van geweld, waar ook ter wereld, geoorloofd is.’’
2.    De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, omdat hij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht naar voren heeft gebracht. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de informatie uit het ambtsbericht summier en algemeen is en in het ambtsbericht geen conclusie wordt getrokken over de vraag of ernstige vermoedens bestaan dat [wederpartij] een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de achterliggende stukken van het ambtsbericht in te zien. De rechtbank heeft na inzage van de achterliggende stukken overwogen dat deze geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat [wederpartij] radicaliseerde dan wel plannen had om uit te reizen om deel te nemen aan de jihad. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester het ambtsbericht niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen zonder inzage in de achterliggende stukken van het ambtsbericht. Zodoende heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek bevat. De rechtbank heeft het bestreden besluit op die grond vernietigd.
3.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht naar voren heeft gebracht, zodat de burgemeester niet zonder inzage in de achterliggende stukken het ambtsbericht aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. De enkele stelling van [wederpartij] dat hij geen omgang meer heeft met de in het ambtsbericht genoemde groep geradicaliseerde personen en zich inmiddels van het gedachtegoed heeft afgewend is daartoe volgens de burgemeester onvoldoende. Uit niets blijkt dat [wederpartij] geen contact meer onderhoudt met personen uit deze groep en evenmin dat hij zich van het jihadistische gedachtegoed heeft afgewend. De burgemeester voert aan dat het ambtsbericht, mede gelet op de aard van de te nemen beslissing, voldoende concreet en informatief is. Op basis van de inhoud van het ambtsbericht, mede in het licht van de toelichting van de AIVD op de betekenis van het begrip internationale jihad, bestonden volgens hem ten tijde van de besluitvorming ernstige vermoedens dat [wederpartij] een gevaar oplevert voor de openbare orde. In dit verband verwijst de burgemeester naar de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1278) en 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2315). Na het instellen van het hoger beroep heeft de burgemeester alsnog inzage gehad in de achterliggende stukken van het ambtsbericht. Deze inzage heeft hem geen aanleiding gegeven om het hoger beroep in te trekken. Waar het om gaat is dat [wederpartij] geruime tijd heeft behoord tot een groep geradicaliseerde personen en dat de leden van deze groep het jihadistische gedachtegoed aanhangen, aldus de burgemeester.
3.1.    Artikel 6 van de RWN luidt:
‘1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
a. de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft;
[…]
3 De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
4. Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.’
De Handleiding RWN (hierna: de Handleiding), luidde ten tijde van het bestreden besluit:
‘Bij de beoordeling of ernstige vermoedens bestaan, hanteert de burgemeester, om redenen van rechtszekerheid en gelijke behandeling, dezelfde normen als bij naturalisatie […]. Deze normen (het beleidskader) staan beschreven in de toelichting op artikel 9, eerste lid onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap in deze Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
[…]
Om te kunnen spreken van gevaar voor de veiligheid van het Koninkrijk is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel moeten er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de veiligheid van het Koninkrijk. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen moet in de eerste plaats worden gedacht aan een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. […].’
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1278) bestaat, indien uit een ambtsbericht van de AIVD op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie vervat in dit ambtsbericht ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, voor het bestuursorgaan dat beslist over de verkrijging van het Nederlanderschap geen aanleiding om de aan dit ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien, tenzij de desbetreffende vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit ambtsbericht naar voren heeft gebracht. Uit die uitspraak volgt voorts dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat door de AIVD verricht onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat vermelding van de aan een ambtsbericht van de AIVD ten grondslag liggende bron, dan wel bronnen, achterwege mag blijven wegens de vertrouwelijkheid ervan.
3.3.    De burgemeester heeft, voorafgaande aan het bestreden besluit, in overleg met [wederpartij] besloten om een aantal gesprekken tussen [verbalisant], taakaccenthouder radicalisering, en [wederpartij] te laten plaatsvinden. Op 19 februari 2016 concludeerde [verbalisant] dat hij geen reden zag tot zorg met betrekking tot radicalisering van [wederpartij]. Gelet op deze conclusie en de omstandigheid dat de conclusie mede tot stand is gekomen op initiatief van de burgemeester, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester het ambtsbericht niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen zonder de daaraan ten grondslag liggende stukken in te zien. Aangezien de burgemeester dat ten tijde van het bestreden besluit niet had gedaan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit besluit niet met de in artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en heeft de rechtbank terecht besloten tot inzage van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken. In zoverre faalt het betoog van de burgemeester.
De Afdeling heeft na de zitting aanleiding gezien om de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien en is van oordeel dat uit deze stukken, in samenhang met de feiten en omstandigheden genoemd in het ambtsbericht met toelichting, blijkt dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van de besluitvorming ernstige vermoedens bestonden dat [wederpartij] een gevaar vormde voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. [wederpartij] heeft geruime tijd behoord tot een groep geradicaliseerde personen, waarbij de leden van deze groep het jihadistische gedachtegoed aanhingen. Tot recent voor het uitbrengen van het ambtsbericht heeft hij contact onderhouden met leden van deze groep. Uit de achterliggende stukken van het ambtsbericht blijkt niet dat [wederpartij] zich ten tijde van de besluitvorming had gedistantieerd van deze groep. Het gevaar van het jihadistische gedachtegoed voor de openbare orde en de veiligheid van het Koninkrijk blijkt afdoende uit de toelichting bij het ambtsbericht. Verder heeft [wederpartij], naar hij ter zitting heeft toegelicht, contact gehad met een persoon die naar Syrië was vertrokken. Met de toelichting van [wederpartij] dat hij slechts vriendschappelijk contact onderhield met de leden van de groep en dat hij nooit is geradicaliseerd, heeft hij geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht naar voren gebracht. Niet is gebleken dat de conclusie van [verbalisant] is gebaseerd op iets anders dan de eigen mededelingen van [wederpartij].
Gelet op het vorenstaande heeft de burgemeester terecht geweigerd de verklaring van [wederpartij] dat hij het Nederlanderschap wil verkrijgen te bevestigen. De rechtbank heeft dat niet onderkend en had de rechtsgevolgen in stand moeten laten.
In zoverre slaagt het betoog.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5.    De burgemeester moet de proceskosten vergoeden voor zover het de kosten van het bezwaar en het beroep betreft.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2018 in zaak nr. 16/9702;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de burgemeester van Zoetermeer van 28 oktober 2016, kenmerk 33527/BM;
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI.    veroordeelt de burgemeester van Zoetermeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van totaal € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat de burgemeester van Zoetermeer aan [wederpartij] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Groenendijk
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019
164-876.