ECLI:NL:RVS:2019:1591

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
201902243/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.C. Westermann-Smit, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 september 2018, waarin de rechtbank het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag van de vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf af te wijzen, had vernietigd. De staatssecretaris was opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, maar heeft dit niet gedaan.

De vreemdeling heeft de staatssecretaris op 9 januari 2019 in gebreke gesteld en op 20 maart 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Raad van State heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen. De Raad heeft het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,00, aangezien er meer dan 42 dagen waren verstreken sinds de dwangsom verschuldigd was.

Daarnaast heeft de vreemdeling verzocht om de staatssecretaris te verplichten binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Echter, gezien de eerdere uitspraak van de Raad van State op 15 mei 2019, waarin het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond werd verklaard, was er geen aanleiding meer om de staatssecretaris te verplichten een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris is tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201902243/1/V1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor zijn minderjarige kinderen,
appellant,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.C. Westermann-Smit, advocaat te Haarlem, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de staatssecretaris naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 september 2018 in zaak nr. 18/608.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 januari 2019, derhalve na afloop van de beslistermijn van zes weken, heeft de vreemdeling de staatssecretaris meegedeeld dat hij in gebreke is een nieuw besluit op zijn bezwaar te nemen.
Bij brief van 20 maart 2019 heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar door de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft tot op heden geen nieuw besluit op bezwaar genomen.
2.    Gelet op het voorgaande en op het feit dat de staatssecretaris niet binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, is het beroep kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit wordt vernietigd.
3.    Na de eerste dag waarop ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb de dwangsom verschuldigd is, zijn meer dan 42 dagen verstreken. Gelet daarop, ziet de Afdeling aanleiding om overeenkomstig artikel 8:55c, gelezen in samenhang met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb de door de staatssecretaris verbeurde dwangsom vast te stellen op € 1.442,00.
4.    De vreemdeling heeft de Afdeling voorts verzocht te bepalen dat de staatssecretaris onder last van een dwangsom gehouden is om binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:1521, heeft de Afdeling uitspraak gedaan op het hoger beroep van de staatssecretaris tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 september 2018. Daarbij is het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit 15 januari 2018 alsnog ongegrond verklaard. Er bestaat dan ook geen aanleiding meer te bepalen dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen.
5.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
II.    vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 6 juni 2017;
III.    stelt de door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht vast op € 1.442,00 (zegge: veertienhonderdtweeënveertig euro);
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019
574.