201806887/1/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2018 in zaak nr. 18/801 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland (hierna: het bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2017 heeft het bestuur een aanvraag van [appellante] om verlening van een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2017 heeft het bestuur het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C.J. Dreef, advocaat te Voorschoten, en het bestuur, vertegenwoordigd door T. van Santen, zijn verschenen. Aan de kant van [appellante] is verder [gemachtigde] verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] kampt sinds 2016 met een medicijnverslaving. Hierdoor heeft zij geen werk en kan zij de huur van haar vrije sectorhuurwoning niet meer betalen. Daarom heeft zij bij brief van 18 april 2017 een aanvraag om verlening van een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning ingediend. Het bestuur heeft de aanvraag bij het besluit van 24 mei 2017 afgewezen, omdat [appellante] door het huren van een kamer in haar woonprobleem kan voorzien. Tijdens de behandeling van haar bezwaar door de commissie bezwaarschriften heeft [appellante] gesteld dat zij voor een effectieve behandeling van haar verslaving over zelfstandige woonruimte moet kunnen beschikken. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar een op 8 oktober 2017 verzonden advies van Salude Deskundige Dienst. Het bestuur heeft daarop een advies van de GGD van 24 november 2017 ingediend, waarin is geconcludeerd dat medisch gezien geen bezwaar tegen kamerbewoning bestaat. Op 4 december 2017 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij het besluit van 19 december 2017 heeft het bestuur overeenkomstig dit advies besloten.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte met het bestuur het GGD-advies heeft laten prevaleren boven het Salude-advies. Zij voert aan dat beide adviezen op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld en dat er geen reden is om het ene advies boven het andere te stellen. Volgens haar had de rechtbank een deskundige moeten benoemen om de knoop door te hakken. Haar behandelaars zijn volgens haar van mening dat zonder stabiele thuissituatie elke behandeling ernstig wordt belemmerd. Hierbij verwijst zij naar een brief van Jellinek van 19 juni 2017.
2.1. Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2015 (hierna: de Verordening) luidt: "Een woningzoekende kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, wanneer […] de woningzoekende niet zelf binnen zes maanden kan voorzien in zijn (her)huisvesting[.]"
Het tweede lid luidt: "Een urgentieverklaring kan alleen verkregen worden als voldoende is aangetoond dat het medische, psychosociale- of maatschappelijke probleem alleen kan worden opgelost door een voorrangspositie voor een zelfstandige woonruimte."
2.2. Uit het Salude-advies blijkt dat de opsteller ervan geen informatie bij de behandelaars van [appellante] heeft ingewonnen. Verder blijkt uit het Salude-advies dat er bij het opstellen op basis van door [appellante] zelf gegeven informatie vanuit is gegaan dat zij, na een onsuccesvol verlopen eerdere behandeling, een vervolgbehandeling nodig heeft waarbij zij zich in een rustige omgeving, nagenoeg zonder contact met anderen, bevindt en dat deze behandeling zal plaatsvinden terwijl zij thuis woont. Volgens het Salude-advies bestaat een medische indicatie voor een bij [appellante] thuis plaats te hebben behandeling van haar verslaving en heeft zij tijdens deze behandeling een prikkelarme woonomgeving nodig waarin zij tenminste de komende zes tot twaalf maanden geen tot nagenoeg geen contact met huisgenoten hoeft te hebben.
Uit het GGD-advies blijkt dat de opsteller ervan informatie heeft ingewonnen bij de psychiater van [appellante]. Verder blijkt uit het GGD-advies dat [appellante] in de periode van november 2016 tot medio mei 2017 bij Jellinek onder behandeling was, dat zij in april 2017 zou worden opgenomen voor een detox-behandeling en dat zij daarvan heeft afgezien wegens financiële en huisvestingsproblemen die tot spanningsklachten en onrust hebben geleid. Uit het GGD-advies blijkt dat volgens [appellante] verdere afbouw van het medicijngebruik pas kan gebeuren als haar situatie stabiel is en er rust in haar hoofd is, en dat volgens haar een detox-opname niet mogelijk is omdat zij dit niet samen met andere mensen kan en ook niet wil. Volgens het GGD-advies zijn er geen medische belemmeringen aanwezig waardoor een detox-behandeling waarbij [appellante] wordt opgenomen niet mogelijk is. De zienswijze van [appellante] dat zij niet samen met anderen deze behandeling kan volgen, is volgens het GGD-advies medisch niet houdbaar omdat zij dit nooit geprobeerd heeft. Hoewel het invoelbaar is dat het moeten verlaten van de woning spanningsklachten en onrust veroorzaakt, is er geen grond voor een medische urgentie en er is medisch gezien geen bezwaar tegen kamerbewoning, aldus het GGD-advies.
2.3. Gelet op het voorgaande is het Salude-advies gebaseerd op door [appellante] zelf verstrekte informatie over haar behandeling. Uit het GGD-advies blijkt dat deze informatie niet geheel overeenkomt met de door haar psychiater verstrekte informatie. In zoverre is het GGD-advies gebaseerd op meer volledige en objectieve informatie dan het Salude-advies. In het GGD-advies is voorts ingegaan op de opvattingen van [appellante] over haar behandeling. [appellante] heeft geen reactie van Salude op het GGD-advies overgelegd. De rechtbank en het bestuur hebben daarom terecht het GGD-advies, waarin is geconcludeerd dat er medisch gezien geen bezwaar tegen kamerbewoning is, zwaarder laten wegen dan het Salude-advies. De rechtbank hoefde om dezelfde reden geen deskundige te benoemen. De brief van Jellinek van 19 juni 2017 leidt niet tot een ander oordeel. Volgens deze brief is [appellante] van 23 november 2016 tot 18 mei 2017 onder behandeling geweest bij Jellinek verslavingszorg te Amsterdam, maar heeft deze behandeling niet geleid tot vermindering van het medicijngebruik. Volgens de brief zorgen problemen met de financiën en de huisvesting voor zodanige onrust en stress dat zij zich niet op haar behandeling heeft kunnen richten. Uit het GGD-advies blijkt dat de informatie in de brief bij het opstellen van het advies is betrokken. De brief biedt geen grond om aan de juistheid van het GGD-advies te twijfelen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Daalder w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019
620.