201806720/1/R1.
Datum uitspraak: 22 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hulsberg, gemeente Nuth (thans: de gemeente Beekdaelen),
appellant,
en
de raad van de gemeente Nuth (thans: de gemeente Beekdaelen),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Herbouw woning [locatie]" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.W.M. Pennings, advocaat te Beek, en de raad, vertegenwoordigd door R.T.J. Stevens en J.H.L.E. Lennertz, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, advocaat te Zoetermeer.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie]. Het bedoelde perceel is gelegen in Arensgenhout, een kleine kern in het zuidwesten van de gemeente Nuth, thans de gemeente Beekdaelen. In het geldende plan "Kleine Kernen", vastgesteld op 5 december 2009, zijn aan het perceel de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" toegekend. Aan de gronden met de bestemming "Wonen" is een bouwvlak toegekend. [appellant] heeft intussen de bestaande bebouwing op het perceel gedeeltelijk gesloopt en bivakkeert tijdelijk in een woonunit op het perceel. Hij wenst een nieuwe woning te realiseren met een gewijzigde situering van het bouwvlak. Het ontwerpplan beoogt deze ontwikkeling mogelijk te maken. Hij kan zich niet verenigen met de afwijzing van het plan, omdat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat de gewenste woning ruimtelijk niet aanvaardbaar is. [partij] is omwonende en kan zich niet verenigen met de in het ontwerpplan voorziene ontwikkeling, omdat deze het doorzicht belemmert, nu de woning wordt gesitueerd over bijna de gehele breedte van het perceel.
Toetsingskader
2. Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.
Procedureel
3. [appellant] betoogt dat de bij de kennisgeving van het raadsbesluit om het ontwerpplan te verwerpen ter inzage gelegde stukken, ook na de rectificatie van de kennisgeving, incompleet zijn. Het getekende raadsbesluit ontbrak immers. Over de rectificatie voert hij aan dat de raad ten onrechte een rectificatie van de kennisgeving van het bestreden besluit heeft bekendgemaakt. Gebreken in de bekendmaking kunnen niet met een rectificatie worden hersteld, aldus [appellant].
3.1. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgronden, wat hier ook van zij, betrekking hebben op een gestelde onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kunnen aantasten.
De betogen falen.
4. [appellant] voert, onder verwijzing naar de anterieure overeenkomst die hij heeft gesloten met de gemeente, aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. In de anterieure overeenkomst is ten onrechte opgenomen dat wordt voorzien in een restaurant met parkeerplaats. Naar aanleiding daarvan werden veel zienswijzen naar voren gebracht tegen het ontwerpplan, aldus [appellant].
4.1. De Afdeling overweegt dat de zienswijzen betrekking hebben op de inhoud van het ontwerpplan en dat daarin geen restaurant met parkeerplaats is opgenomen. Verder is niet gebleken dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het betoog faalt.
5. [appellant] voert aan dat het bestreden besluit niet tijdig is genomen.
5.1. Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) luidt: "[…] de gemeenteraad beslist binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent vaststelling van het bestemmingsplan."
5.2. De Afdeling stelt vast dat de in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het plan vast te stellen dan wel niet vast te stellen. Het door [appellant] op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de weigering om het plan vast te stellen niet kenbaar is gemotiveerd, omdat de motivering van dat besluit achteraf op schrift is gesteld. Verder was het bestreden besluit ten onrechte niet ondertekend, aldus [appellant].
6.1. Artikel 3:47, eerste lid, van de Awb luidt:
"1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit."
6.2. De raad heeft in de raadsvergadering van 3 juli 2018 besloten om het plan niet vast te stellen. Het bestreden besluit is blijkens de kennisgeving in de Staatscourant van 16 juli 2018 tot en met 20 augustus 2018 ter inzage gelegd. Op 14 augustus 2018 is een rectificatie van de kennisgeving van het bestreden besluit gepubliceerd, waarbij het bestreden besluit met ingang van 15 augustus 2018 opnieuw ter inzage is gelegd. De Afdeling stelt vast dat de motivering van het besluit om het plan niet vast te stellen in de eerstvolgende raadsvergadering, op 13 september 2018, is vastgesteld. Dit betekent dat de raad zijn besluit van 3 juli 2018 bij de bekendmaking daarvan niet heeft voorzien van een kenbare motivering. Gelet hierop behoeft het betoog dat ten tijde van de weigering om het plan vast te stellen de ondertekening ontbrak, geen bespreking meer.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7. In wat is aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:47, eerste lid, van de Awb is vastgesteld. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
In stand laten rechtsgevolgen
8. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. Daarbij neemt de Afdeling feiten en omstandigheden in aanmerking die zich voordoen ten tijde van het doen van deze uitspraak.
9. De Afdeling stelt vast dat de raad de motivering van het bestreden besluit in de raadsvergadering van 13 september 2018 heeft vastgesteld en alsnog kenbaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het aan het besluit van 3 juli 2018 klevende gebrek hiermee hersteld. Nu [appellant] de initiatiefnemer is tot het vaststellen van het bestemmingsplan, is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden dan [appellant] hebben afgezien van het instellen van beroep tegen de weigering het bestemmingsplan vast te stellen omdat de motivering ten onrechte niet bij het bestreden besluit was vermeld. Voorts heeft [appellant] in de beroepsprocedure kunnen reageren, hetgeen hij ook heeft gedaan, op de motivering die de raad ten grondslag heeft gelegd aan zijn weigering. Verder is het bestreden besluit op 13 september 2018 namens de raad ondertekend, zodat geen reden bestaat eraan te twijfelen dat het bestreden besluit bevoegd is genomen.
Belangenafweging
10. [appellant] betoogt dat een onevenredige belangenafweging aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, omdat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de gewenste woning tot een belemmering van het doorzicht van omwonenden op het achterliggende terrein leidt. Verder betoogt hij dat de raad de omstandigheid dat een anterieure overeenkomst is gesloten niet, althans onvoldoende bij zijn afweging om het plan niet vast te stellen heeft betrokken. In dat verband voert [appellant], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3000, ook aan dat de omstandigheid dat hij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de gewenste woning niet is meegenomen in de belangenafweging. 10.1. De raad heeft toegelicht dat hij medewerking aan de door [appellant] gewenste woning onthoudt vanwege het belang van doorzichten op het achterliggende terrein en het bouwvlak dat een grotere woning mogelijk maakt dan het geldende plan. In dat verband verwijst de raad naar het advies van de Monumentencommissie waarin wordt geadviseerd om de bestaande woning - gelet op de bouwkundige staat - te slopen onder de voorwaarde dat de bestaande massa-opbouw behouden blijft. Nu in het ontwerpplan niet wordt voldaan aan die voorwaarde is besloten om het plan niet vast te stellen, aldus de raad. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de door de raad gegeven toelichting voldoende onderbouwing voor zijn standpunt dat de door [appellant] beoogde woning in planologisch opzicht niet is gewenst. Het betoog van [appellant] dat in de bestaande situatie ook geen sprake was van vrije doorzichten naar het achterliggende terrein doet hier niet aan af, reeds omdat het ontwerpplan een grotere woning mogelijk maakt dan ter plaatse is toegestaan.
10.2. Over de anterieure overeenkomst overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1052, dat die niet kan leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De definitieve beslissing over de vaststelling van een plan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen, ook de mogelijke belangen van derden, anders uitvallen dan bij het sluiten van de overeenkomst is voorzien. Dat tussen [appellant] en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad in de besluitvorming over het al dan niet vaststellen van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken. Anders dan in de aangevoerde uitspraak het geval was, heeft de raad dat in het voorliggende geval voldoende gedaan nu in de motivering van het bestreden besluit wordt ingegaan op de gesloten overeenkomst en daaruit naar voren komt dat de ruimtelijke argumenten zwaarder wegen dan het belang van [appellant] bij de vaststelling van het plan. Ook de enkele omstandigheid dat [appellant] kosten heeft gemaakt ten behoeve van de gewenste woning leidt er niet toe dat de raad was gehouden om het ontwerpplan vast te stellen. Verder heeft de raad bij de belangenafweging betrokken dat voor [appellant] reële mogelijkheden bestaan om ter plaatse op andere wijze een woning te realiseren, maar dan in een minder massale verschijning. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten het plan "Herbouw woning [locatie]" niet vast te stellen.
11. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de raad heeft mogen besluiten om het plan "Herbouw woning [locatie]" niet vast te stellen. Overigens heeft de raad ter zitting te kennen gegeven medewerking te willen verlenen aan een woning ter plaatse indien het bouwplan wordt aangepast.
12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nuth, thans de gemeente Beekdaelen, van 3 juli 2018 om het plan "Herbouw woning [locatie]" niet vast te stellen;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Nuth, thans de gemeente Beekdaelen, tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.082,40 (zegge: duizendtweeëntachtig euro en veertig cent), waarvan € 1.024,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Nuth, thans de gemeente Beekdaelen, aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Helder w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019
418-909.