ECLI:NL:RVS:2019:1798

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
201903754/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 3 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 april 2018 was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 22 oktober 2018. De rechtbank Den Haag heeft op 18 april 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet leidde tot een verplichting voor de staatssecretaris om de gevraagde vergunning te verlenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het verzoek zijn gemaakt. De totale kosten bedragen € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.

Uitspraak

201903754/2/V1.
Datum uitspraak: 3 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 april 2019 in zaak nr. 18/8729 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat de staatssecretaris de gevraagde vergunning moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak leidt dus niet tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Drop    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2019
282-910.