ECLI:NL:RVS:2019:1851
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen weigering uitzetting achterwege te laten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, in beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 26 november 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 mei 2018 had geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J. Schüller, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de behandeling van het hoger beroep is een brief van het French Medical Institute for Mothers and Children van 25 januari 2019 ingediend, waarin informatie over de beschikbaarheid van medische zorg in Afghanistan wordt gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter besloten deze brief niet bij de beoordeling van het hoger beroep te betrekken, omdat deze brief na de uitspraak van de rechtbank was ontvangen en de rechtbank hier niet mee kon rekening houden. Bovendien heeft de vreemdeling niet kunnen rechtvaardigen waarom zij deze brief niet eerder had kunnen overleggen.
De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De redenen hiervoor zijn dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2019.