ECLI:NL:RVS:2019:1851

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
201810274/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen weigering uitzetting achterwege te laten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, in beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 26 november 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 mei 2018 had geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J. Schüller, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep is een brief van het French Medical Institute for Mothers and Children van 25 januari 2019 ingediend, waarin informatie over de beschikbaarheid van medische zorg in Afghanistan wordt gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter besloten deze brief niet bij de beoordeling van het hoger beroep te betrekken, omdat deze brief na de uitspraak van de rechtbank was ontvangen en de rechtbank hier niet mee kon rekening houden. Bovendien heeft de vreemdeling niet kunnen rechtvaardigen waarom zij deze brief niet eerder had kunnen overleggen.

De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De redenen hiervoor zijn dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2019.

Uitspraak

201810274/1/V2.
Datum uitspraak: 6 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 november 2018 in zaak nr. NL18.11634 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, geweigerd ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij uitspraak van 26 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. De vreemdeling heeft voorts een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De brief van het French Medical Institute for Mothers and Children van 25 januari 2019 over de beschikbaarheid van medische zorg in Afghanistan wordt niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. De brief is van na de uitspraak van de rechtbank en de rechtbank kon daarmee geen rekening houden. De vreemdeling heeft ook niet gerechtvaardigd dat zij die brief niet al bij de rechtbank over kon leggen.
2.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Wat de Afdeling heeft overwogen in 1 en 2 laat onverlet dat, mocht de staatssecretaris tot uitzetting overgaan, hij aan de hand van de brief van 25 januari 2019 opnieuw zal moeten bezien of medische behandeling voor de dochter van de vreemdeling in Afghanistan beschikbaar is.
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bosma
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019
572-894.