ECLI:NL:RVS:2019:1852
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 6 juni 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een vreemdeling, die op 9 februari 2017 door de staatssecretaris was genomen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 11 oktober 2017 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag heeft op 16 augustus 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit op het bezwaar moest worden genomen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Yousef, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 508,00 opgelegd.