ECLI:NL:RVS:2019:1853
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 27 augustus 2018 geoordeeld dat de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris, genomen op 16 november 2016, onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling en de referent gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting hebben de vreemdeling en de referent, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. K. Yousef, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag om de machtiging tot voorlopig verblijf niet had moeten afwijzen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en referent, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt. Daarnaast wordt er griffierecht geheven van de minister. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juni 2019.