ECLI:NL:RVS:2019:1854
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 april 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris op 7 maart 2017 een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf had afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 4 juli 2017 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, heeft schriftelijk gereageerd op het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft de uitspraak bevestigd, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, en er is een griffierecht van € 508,00 opgelegd.
De uitspraak is gedaan op 6 juni 2019 door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken.