201803675/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 maart 2018 in zaken nrs. 17/4096 en 17/4097 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], [wederpartij C] en [wederpartij D]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] te Breskens (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 24 april 2017 heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] en [wederpartij C] en [wederpartij D] (hierna tezamen: [wederpartij A] en anderen) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2018 heeft de rechtbank de door [wederpartij A] en anderen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 24 april 2017 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door M. Cijsouw, en [wederpartij A] en anderen, bijgestaan door mr. B.J. van den Wijnckel, advocaat te Terneuzen, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1. Door [vergunninghouder] is op 22 juni 2016 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning op het perceel ingediend. Het bouwplan is in strijd met het bij besluit van 1 oktober 2010 door provinciale staten vastgestelde inpassingsplan "Waterdunen". Het bouwplan heeft een inhoud van 926 m³, terwijl de planregels bepalen dat de inhoud van hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) maximaal 750 m³ mag bedragen.
[wederpartij B] en [wederpartij C] en [wederpartij D] zijn eigenaren van percelen aan [locatie].
2. Bij besluit van 24 oktober 2016 heeft het college besloten de door [vergunninghouder] aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het is met toepassing van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht van het inpassingsplan afgeweken, wat betreft de overschrijding van de toegestane inhoud van de woning.
Bij besluiten van 24 april 2017 heeft het college de door [wederpartij B] en [wederpartij C] en [wederpartij D] tegen het besluit van 24 oktober 2016 ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de door [wederpartij B] en [wederpartij C] en [wederpartij D] tegen de besluiten van 24 april 2017 ingediende beroepen gegrond verklaard en de besluiten op bezwaar vernietigd. Zij heeft geoordeeld dat het college in strijd met het inpassingsplan omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft verleend, omdat uit de bij het inpassingsplan behorende verbeelding volgt dat er maximaal zeven wooneenheden mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en dat er al zeven wooneenheden aanwezig zijn. De door [vergunninghouder] aangevraagde woning is de achtste woning. Het college is opgedragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak.
Het hoger beroep van het college
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan ook in strijd is met het inpassingsplan ten aanzien van het aantal binnen het bouwvlak toegestane woningen. Volgens het college kan het bijgebouw op het perceel [locatie 2], dat als woning is ingericht en wordt gebruikt, niet als de zevende wooneenheid worden aangemerkt. Het college acht daarbij van belang dat dit gebouw bij besluit van 26 maart 1993 als bijgebouw bij een woning is vergund. Dat het gebouw een eigen huisnummer heeft en dat het kadastraal is afgesplitst van het perceel waarop de naastgelegen woning staat, maakt volgens het college niet dat het als een wooneenheid of woning als bedoeld in het bestemmingsplan moet worden aangemerkt. Het college verwijst ter onderbouwing van zijn betoog ten slotte naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3811, waaruit volgens hem volgt dat de planologische situatie niet wordt doorbroken doordat een bijgebouw feitelijk en/of privaatrechtelijk wordt afgesplitst van de woning door middel van koop en de ingebruikname van dat bijgebouw als zelfstandige woning. 3.1. Op het perceel rust ingevolge het inpassingsplan de bestemming "Wonen".
Artikel 12.2.1 van de planregels luidt:
"[..]
b. per bouwperceel is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven; [..]"
Op de verbeelding is op het bestemmingsvlak "Wonen", dat ook een bouwvlak is, een aanduiding opgenomen, waaruit volgt dat het maximum aantal wooneenheden op dit bestemmingsvlak/bouwvlak zeven is.
3.2. Uit de bij het inpassingsplan behorende verbeelding in samenhang bezien met het in artikel 12.2.1, onder b, van de planregels neergelegde bouwvoorschrift, volgt dat binnen het bestemmingsvlak/bouwvlak maximaal zeven wooneenheden zijn toegestaan. Het inpassingsplan kent geen definitie van het begrip wooneenheid. Op het perceel [locatie 2] is een bijgebouw aanwezig dat is omgebouwd tot woning en ook als zodanig wordt gebruikt. Het gebruik van dit bijgebouw als woning is in het inpassingsplan niet verboden, zodat voor dat gebruik geen omgevingsvergunning is vereist, en dit bijgebouw dient derhalve als wooneenheid te worden aangemerkt. Naast deze wooneenheid zijn binnen het bouwvlak nog zes wooneenheden aanwezig. Dat betekent dat binnen het bouwvlak zeven wooneenheden aanwezig zijn. De door [vergunninghouder] aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de achtste wooneenheid. Zij heeft daarom terecht overwogen dat het bouwplan niet alleen wat betreft de maximale inhoud ervan, maar ook wat betreft het aantal toegestane wooneenheden binnen het bouwvlak, in strijd is met het inpassingsplan.
De rechtbank heeft in de door het college aangehaalde uitspraak van 16 december 2015 terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Het inpassingsplan staat, nu het gebruik niet verboden is, het gebruik van het bijgebouw op het perceel [locatie 2] als woning toe, zodat geen sprake is van het doorbreken van de planologische situatie door het in gebruik nemen daarvan als woning.
Het betoog faalt.
Conclusie en slot
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Sluis een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
580.