ECLI:NL:RVS:2019:1908

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
201901504/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die op 31 januari 2019 is opgelegd. De vreemdeling heeft op 14 februari 2019 een beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, maar dit werd ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Neijzen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De rechtsvraag betreft de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel in het licht van eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 juni 2019 al een uitspraak gedaan over deze rechtsvraag. In de uitspraak van 13 juni 2019 heeft de Raad van State het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 31 januari 2019 alsnog gegrond verklaard. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven met ingang van de uitspraak en de vreemdeling heeft recht op schadevergoeding van € 10.640,00, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast moet de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de proceskosten vergoeden tot een bedrag van € 1.536,00.

Uitspraak

201901504/1/V3.
Datum uitspraak: 13 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2019 in zaak nr. NL19.2310 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2019 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij mondelinge uitspraak van 14 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Neijzen, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2018, Gnandi, ECLI:EU:C:2018:465, en de beschikking van 5 juli 2018, C., J. en S., ECLI:EU:C:2018:544, heeft de Afdeling reeds bij uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710, beantwoord. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 31 januari 2019 alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2019 in zaak nr. NL19.2310;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 10.640,00 (zegge: tienduizend zeshonderdveertig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, over de periode 31 januari 2019 tot en met 12 juni 2019 te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2019
765.