ECLI:NL:RVS:2019:1932

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
201807593/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven na hoger beroep

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag was afgewezen op 31 juli 2017, en het bezwaar daartegen was ongegrond verklaard op 1 december 2017. De rechtbank Den Haag had op 3 augustus 2018 de eerdere uitspraak van de CSG bevestigd. De zaak betreft de vraag of [appellante] voldoende bewijs heeft geleverd dat zij slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf, in dit geval verkrachting door haar ex-partner, [persoon].

De CSG had gesteld dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen waren voor het geweldsaspect van de seksuele contacten tussen [appellante] en [persoon]. De rechtbank had deze conclusie bevestigd, en ook de Raad van State oordeelde dat de door [appellante] overgelegde verklaringen en bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van onvrijwillig seksueel contact dat als geweldsmisdrijf kon worden aangemerkt. De Afdeling benadrukte dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet voldoende is zonder objectieve aanwijzingen ter ondersteuning.

De uitspraak bevestigt dat de CSG in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen, omdat er onvoldoende controleerbare informatie uit objectieve bronnen was overgelegd. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De zaak onderstreept het belang van objectieve bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op aanvragen uit het schadefonds geweldsmisdrijven.

Uitspraak

201807593/1/A2.
Datum uitspraak: 19 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2018 in zaak nr. 18/828 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.A. Cenijn, advocaat te Woerden, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. M. Zoethout, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De CSG kent uit het fonds uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2.    [appellante] heeft in de periode van mei 2006 tot 10 april 2007 een relatie met [persoon] gehad. Zij heeft een uitkering uit het schadefonds ontvangen van € 10.000,00 vanwege het stelselmatig huiselijk geweld van [persoon] in die periode. Die uitkering is niet in geschil.
3.    Vanaf november 2007 tot in 2009 heeft [appellante] opnieuw een relatie met [persoon] gehad. [appellante] heeft op 18 april 2017 een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend. In de aanvraag is vermeld dat [persoon] haar in de periode van 2007 tot en met 2009 meerdere malen heeft verkracht, waardoor zij psychisch letsel heeft opgelopen. Zij wordt daarvoor tot op heden behandeld, aldus de aanvraag.
Besluiten
4.    Aan het besluit tot afwijzing van de aanvraag, gehandhaafd bij het besluit van 1 december 2017, heeft de CSG ten grondslag gelegd dat het geweldsaspect duidelijk aanwezig moet zijn om het seksuele contact als een geweldsmisdrijf te kunnen aanmerken als het om twee meerderjarige personen gaat. Volgens de CSG zijn er onvoldoende objectieve aanwijzingen waaruit blijkt dat sprake is geweest van onvrijwillig seksueel contact tussen [appellante] en [persoon] dat als geweldsmisdrijf kan worden aangemerkt. Uit de bij de politie afgelegde verklaringen van [appellante] blijkt niet dat [persoon] geweld tegen haar gebruikte, daarmee dreigde of haar bewust in een onvrijwillige afhankelijkheidsrelatie heeft gebracht en daarvan misbruik heeft gemaakt. Uit het beeldmateriaal dat [appellante] heeft opgestuurd, de beschrijving hiervan en de verklaring van haar buurvrouw blijkt ook niet dat sprake is van een geweldscomponent, aldus het besluit.
Betoog in hoger beroep
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn die haar verklaring ondersteunen dat sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsdelict. [appellante] stelt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van november 2007 tot en met 2009 slachtoffer is geweest van onvrijwillig seksueel contact dat een geweldsmisdrijf oplevert.
Beoordeling
5.1.    Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) luidt: "Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."
Artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht luidt: "Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie."
5.2.    Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie 1 maart 2017). De Beleidsbundel is, voor zover van belang, opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Volgens paragraaf 1.1.4.1 van de Beleidsbundel moet een geweldsmisdrijf aannemelijk worden gemaakt. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn.
Volgens paragraaf 1.1.4.5 heeft de CSG aanvullende informatie nodig als de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen. De enkele verklaring van het slachtoffer over wat er is gebeurd, is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer ondersteunen.
Volgens paragraaf 1.1.4.6 is een objectieve aanwijzing informatie afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Het moet ook een objectieve bron zijn.
5.3.    [appellante] heeft op 1 juni 2010 aangifte gedaan van verkrachtingen door [persoon] in de periode van 5 november 2007 tot en met 13 oktober 2009. De politie heeft [appellante] bij brief van 8 juli 2011 bericht dat voldoende aanknopingspunten bestaan voor een vervolgonderzoek, de zaak bij de politie in onderzoek blijft en [persoon] moet worden gehoord. Sinds begin augustus 2010 is hij echter vermist, aldus de brief en het daarbij gesloten bericht van vermissing van de politie.
5.4.    In een situatie als deze, waarin wel aangifte is gedaan maar geen strafrechtelijk vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden, is het aan [appellante], als  aanvrager van de uitkering, om met aanvullende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij slachtoffer is geworden van het gestelde geweldsmisdrijf. Gelet op paragraaf 1.1.4.5 van de Beleidsregels moeten de verklaringen van [appellante] en haar dagboekverslag dus worden ondersteund door objectieve aanwijzingen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellante] overgelegde verklaring van haar behandelaar van 16 november 2010 en het journaal van de huisartsbezoeken geen objectieve aanwijzingen zijn omdat deze zijn gebaseerd op hetgeen [appellante] hen heeft verteld. Dit geldt ook voor de verklaringen die door een vriendin en de broer van [appellante] bij de politie zijn afgelegd.
5.5.    [appellante] heeft een usb-stick verstrekt aan de politie met foto’s en filmbeelden van het seksuele contact van [appellante] met [persoon] (hierna: het beeldmateriaal). De Afdeling heeft ervan afgezien het beeldmateriaal te bekijken, omdat het redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. De politie heeft het beeldmateriaal namelijk woordelijk en gedetailleerd beschreven in een proces-verbaal van bevindingen (hierna: de transcriptie). De CSG heeft ter zitting verklaard dat het beeldmateriaal en de transcriptie met elkaar overeenkomen. [appellante] heeft dat niet weersproken.
Naar het oordeel van de Afdeling kan uit de transcriptie niet worden afgeleid dat het seksuele contact tussen [appellante] en [persoon] onvrijwillig was en dat [appellante] slachtoffer is geworden van het door haar gestelde geweldsmisdrijf. Dat [appellante], naar zij ter zitting heeft gesteld, de seks met [persoon] onderging, kan evenmin uit de transcriptie worden afgeleid. [appellante] heeft ter zitting gesteld dat dit wel uit het beeldmateriaal volgt. Voor zover dit al zo zijn, is het geweldsaspect dat onderdeel uitmaakt van het gestelde geweldsmisdrijf daarmee niet aannemelijk gemaakt.
Met de verklaring van de wijkagent van 16 december 2009, de verklaringen van de buren over herrie en de e-mail van [persoon] is het gestelde geweldsmisdrijf evenmin aannemelijk gemaakt.
5.6.    Vanwege het huiselijk geweld van [persoon] is hem een huisverbod opgelegd dat is verlengd. In de beschikking is vermeld dat [appellante] heeft aangegeven dat sprake is van seksueel geweld. Ook deze vermelding is gebaseerd op de verklaring van [appellante] zelf.
5.7.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er onvoldoende controleerbare informatie uit objectieve bron is overgelegd waarmee het gestelde geweldsmisdrijf aannemelijk is gemaakt. De CSG heeft de aanvraag daarom in redelijkheid kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019
615.
BIJLAGE
Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 maart 2017
Paragraaf 1.1.1 Algemeen
Een aanvraag kan alleen worden ingediend voor een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, als gevolg waarvan een slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen (artikel 3 lid 1 van de Wet). Met een geweldsmisdrijf wordt hier bedoeld een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf (of een strafbare poging daartoe), waarbij tegen een persoon geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Als een voorval niet als misdrijf strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht, dan levert dit dus geen geweldsmisdrijf op in de zin van artikel 3 van de Wet.
Geweld kan bestaan uit lichamelijk en psychisch geweld. Mishandeling, openlijke geweldpleging, bedreiging met geweld, mensenhandel, belaging, verkrachting, diefstal met geweld en moord en doodslag zijn misdrijven die altijd worden aangemerkt als geweldsmisdrijf. (…)
Ook als een slachtoffer onder grote psychische druk wordt gezet kan sprake zijn van een geweldsmisdrijf. Het geweldsaspect kan hierbij dan bijvoorbeeld bestaan uit het creëren van een bepaalde situatie of het misbruik maken van omstandigheden. Hierbij valt te denken aan zedenmisdrijven. Een aanzienlijk leeftijdsverschil, een gezagsverhouding of een afhankelijke positie ten opzichte van de dader zijn voorbeelden van omstandigheden die gelijk gesteld kunnen worden met geweld.
Paragraaf 1.1.4 Aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf
Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden (zoals bij de strafrechter), maar moet aannemelijk worden gemaakt. Deze beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep: bijvoorbeeld het uitdelen van een klap, het schieten met een vuurwapen of het steken met een mes. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn.
Paragraaf 1.1.4.2 Achterliggende gedachte
Het Schadefonds voert deze beoordeling uit, omdat de wetgever aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven de taak heeft gegeven om vorm te geven aan de bijzondere verantwoordelijkheid van de maatschappij voor slachtoffers van geweld. De tegemoetkoming uit het Schadefonds is een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer en een erkenning van zijn slachtofferschap. Dit is belangrijk, al is het maar omdat de dader niet zelden onbekend blijft. Door middel van deze erkenning wordt gehoopt dat een bijdrage wordt geleverd aan het herstel van vertrouwen van het slachtoffer. Juist vanwege deze maatschappelijke solidariteit moet voldoende duidelijk zijn wat de toedracht van het geweldsmisdrijf is, wat de aanleiding ervoor was en onder welke omstandigheden het heeft plaatsgevonden. Een uitkering is alleen op zijn plaats als maatschappelijke solidariteit passend is.
Paragraaf 1.1.4.3 Het slachtoffer deed aangifte
Een eigen verklaring van een slachtoffer is - als dat het enige is - onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het doen van aangifte bij de politie is geen vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag door het Schadefonds. In de praktijk is een aangifte en het strafrechtelijk onderzoek dat erop volgt wel belangrijk voor de onderbouwing van een aanvraag. Ook om die reden is het belangrijk dat een slachtoffer zo spoedig mogelijk na het geweldsmisdrijf aangifte doet. Als er geen sprake is van een aangifte, dan moet de aannemelijkheid op basis van zogenaamde objectieve andere verklaringen vastgesteld kunnen worden. Met objectief wordt gedoeld op informatie uit betrouwbare en onpartijdige bronnen.
(…)
Paragraaf 1.1.4.5 Aanvullende informatie
Het kan dus zo zijn dat het Schadefonds aanvullende informatie nodig heeft. Dat is ook het geval als er wel aangifte is gedaan, maar wanneer de aangifte van het slachtoffer ook onvoldoende duidelijk is over wat er precies is gebeurd. Het kan zijn dat de verklaring van het slachtoffer vragen oproept of dat er om bepaalde redenen wordt getwijfeld aan zijn verklaring.
Ook wanneer deze elementen niet of onvoldoende blijken uit het politieonderzoek of uit een uitspraak van de strafrechter, wordt de aanvraag in beginsel afgewezen.
Toekenning van een tegemoetkoming is in zulke gevallen alleen mogelijk als er aanvullende informatie bestaat. Dit geldt ook als de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen (geseponeerd is). Aanvullende informatie kan bijvoorbeeld zijn het volledige proces-verbaal van het politieonderzoek (met de verklaringen van getuigen), een uitgewerkt vonnis, een verslag van een terechtzitting, of een uittreksel van de justitiële documentatie van het slachtoffer, de dader en/of andere betrokkenen.
Ook kan het Schadefonds (online beschikbare) open bronnen raadplegen. Het staat het slachtoffer vrij om ook zelf een aanvullende onderbouwing te geven van zijn aanvraag. Als deze onderbouwing onvoldoende is, dan kan de aannemelijkheid niet worden vastgesteld en dan zal de aanvraag worden afgewezen. Deze afwijzing betekent dan niet dat het Schadefonds het slachtoffer niet gelooft: de aanvraag wordt dan afgewezen omdat de opgave van het slachtoffer onvoldoende is onderbouwd met objectieve aanwijzingen.
(…)
Paragraaf 1.1.4.6 Het slachtoffer deed geen aangifte
Als geen aangifte is gedaan, en er dus ook geen strafrechtelijk onderzoek plaatsvond, dan kan alleen in uitzonderlijke gevallen het geweldsmisdrijf op een andere manier worden onderbouwd. De enkele verklaring van het slachtoffer over wat er is gebeurd is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer ondersteunen. Een objectieve aanwijzing is informatie afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Het moet ook een objectieve bron zijn. In die gevallen bepaalt het Schadefonds op basis van deze aanvullende informatie of het geweldsmisdrijf aannemelijk is.
Paragraaf 1.1.4.7
Medische informatie kan helpen om te bepalen of letsel is toegebracht door geweld. Het feit dat iemand bepaald fysiek of psychisch letsel heeft kan echter geen uitsluitsel geven over wat er is gebeurd. Medische informatie kan dus in beginsel niet worden gebruikt om de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond aannemelijk te maken. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen. Daarom is het Schadefonds bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf terughoudend in het gebruik van medische informatie.
Zo nodig wordt in het individuele geval wel bekeken of de medische informatie zich leent ter onderbouwing van de aannemelijkheid van wat er is gebeurd. Medische informatie is uiteraard ook nodig om de ernst van het letsel vast te stellen.
(…)
Paragraaf 1.2.2 Medische informatie
Het Schadefonds heeft medische informatie nodig om het letsel te kunnen beoordelen. Hiervoor gebruikt het alleen medische informatie van hulpverleners die een diagnose hebben gesteld. Het Schadefonds vindt het bovendien belangrijk dat deze diagnoses zijn gesteld door bevoegde en bekwame hulpverleners. Aan deze hulpverleners stelt het Schadefonds daarom de eis dat ze een BIG-registratie of NIP-dienstmerk hebben (dit zijn bijvoorbeeld GZ-psychologen of psychotherapeuten voor psychisch letsel, of (huis)artsen voor fysiek letsel).
(…)
Paragraaf 1.2.4 Vooronderstellen van ernstig letsel
Bij verschillende geweldsmisdrijven kan het Schadefonds zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Dit doet het dan op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf. Het gaat om geweldsmisdrijven, die op zichzelf zo ernstig zijn, dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer. Bij de volgende geweldsmisdrijven kan het Schadefonds ernstig letsel vooronderstellen: woningovervallen, zedenmisdrijven, bedreigingen met messen of vuurwapens, stelselmatig huiselijk geweld, mensenhandel, belaging en brandstichting.