201809442/2/A1.
Datum uitspraak: 24 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van Stichting Dorpsraad Uitdam, gevestigd te Uitdam, gemeente Waterland, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de Stichting
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 oktober 2018 in zaak nr. 18/534 in het geding tussen:
de Stichting,
en
het college van burgemeester en wethouders van Waterland.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2017 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Marina Resort Poort van Amsterdam B.V. voor het oprichten van een groepsaccommodatie ten behoeve van een zeilschool (blok 3) op het perceel Zeedijk 2 te Uitdam.
Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college dat besluit ingetrokken.
Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college naar aanleiding van een gewijzigde aanvraag omgevingsvergunning aan Marina Resort Poort van Amsterdam B.V. verleend voor het oprichten van een groepsaccommodatie ten behoeve van een zeilschool (blok 3) op het perceel Zeedijk 2H te Uitdam.
Bij besluit van 4 januari 2018 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het college heeft verder het besluit van 4 juli 2017, waarbij de eerder verleende omgevingsvergunning is ingetrokken, herroepen en de gewijzigde tekeningen als ondergeschikte wijziging aangemerkt. Het college heeft ten slotte besloten dat die tekeningen onderdeel uitmaken van het besluit van 7 februari 2017 in plaats van de eerder ingediende tekeningen.
Bij besluit van 26 juli 2018 heeft het college de bij besluit van 4 juli 2017 verleende omgevingsvergunning ingetrokken.
Bij uitspraak van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank het door de Stichting tegen het besluit van 4 januari 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.
De Stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2019, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [drie gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door M. Suyl en M. Blok, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Resort Poort Van Amsterdam B.V., vertegenwoordigd door [twee gemachtigden], bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen en mr. L.R. de Groot, advocaat te Apeldoorn, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Er is onder meer omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Volgens het college is het bouwplan in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Camping-Jachthaven Uitdam"(hierna: het bestemmingsplan).
De Stichting is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning omdat zij vreest voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Zij komt op tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen omdat deze wegens strijd met het bestemmingsplan had moeten worden geweigerd.
3. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan dient niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Indien dat het geval is, kan het college de omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan weigeren. Vergelijk de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1829. 4. Tussen partijen is onder meer in geschil of het bouwplan voorziet in een zeilschool met groepsaccommodatie zoals bedoeld in artikel 3.1, aanhef onder d, van de planregels. Volgens de Stichting valt redelijkerwijs aan te nemen dat het op te richten bouwwerk voor een met het bestemmingsplan strijdig gebruik zal worden gebruikt. Dit onder meer omdat een groepsaccommodatie wordt opgericht die los staat van de zeilschool.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat om te voldoen aan de eis van een zeilschool met groepsaccommodatie als bedoeld in artikel 3.1, aanhef onder d, van de planregels is vereist dat een samenhang bestaat tussen de zeilschool en de groepsaccommodatie in die zin dat van de gasten van de groepsaccommodatie tenminste één persoon, verplicht gebruik moet maken van de zeilschool.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat vergunning is verleend voor het oprichten van een groepsaccommodatie ten behoeve van een zeilschool. De voorzieningenrechter volgt de invulling van het woord "met" uit het bestemmingsplan in de verleende vergunning ("ten behoeve van") en de nadere uitleg die het college daaraan heeft gegeven dat er een concrete en duidelijke samenhang tussen de zeilschool en de groepsaccommodatie moet bestaan. De voorzieningenrechter heeft gerede twijfel over het standpunt van het college dat niet redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan een zeilschool met groepsaccommodatie zoals hiervoor omschreven. Het bouwplan voorziet weliswaar in twee instructieruimtes voor de zeilschool maar daarmee is nog niet duidelijk wat de concrete en duidelijke samenhang zal zijn tussen de zeilschool en de 29 vergunde accommodaties. Hetgeen ter zitting is verklaard en de zich in het dossier bevindende stukken geven geen eenduidig antwoord op de vraag wat die samenhang is tussen de zeilschool en de groepsaccommodatie.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. De Stichting heeft kosten gedeclareerd voor beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Het gaat hier om kosten van advies bij het opstellen van op eigen titel ingediende stukken. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet slechts in vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zover het gaat om proceshandelingen die worden uitgevoerd door een rechtshulpverlener. De gedeclareerde kosten zien niet op proceshandelingen en komen dan ook niet op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waterland van 4 januari 2018, kenmerk U18.00025 en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waterland van 7 februari 2017, kenmerk Z-2016-256.
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Waterland aan Stichting Dorpsraad Uitdam het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Koning
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2019
712.