ECLI:NL:RVS:2019:2078

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
201609053/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor veehouderij in verband met stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juni 2019 uitspraak gedaan over de vergunningverlening voor een veehouderij in Meerkerk, verleend door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 25 oktober 2016. De vergunning was verleend op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de toepasselijke regelgeving van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De vergunning veroorzaakte stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden, wat aanleiding gaf tot beroep door Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu.

De appellanten stelden dat de vergunning niet kon worden verleend op basis van de passende beoordeling die voor het PAS was gemaakt, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De Afdeling had eerder in een uitspraak op 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geoordeeld dat de passende beoordeling niet voldeed aan de wettelijke eisen. Dit leidde tot de conclusie dat het college de vergunning niet had mogen verlenen.

De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellanten en tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van stikstofdepositie in het kader van de bescherming van Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

201609053/2/R2.
Datum uitspraak: 3 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, gevestigd te Nijmegen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2016, kenmerk ODH-2016-00093176, heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de veehouderij [locatie] in Meerkerk.
Tegen dit besluit hebben MOB en Leefmilieu beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Het college heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
2. De strekking van het beroep is - kort gezegd - dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
4. Het voorgaande betekent dat het college de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 19e en 19f van de Nbw 1998. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
5. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. De Wet natuurbescherming is van toepassing op het alsnog te nemen besluit op de aanvraag. Omdat de aanvraag betrekking heeft op een veehouderij die gevestigd is in de provincie Utrecht, is het college van gedeputeerde staten van Utrecht thans bevoegd om te beslissen.
7. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan het bevoegd gezag voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Het bevoegd gezag dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 25 oktober 2016, kenmerk ODH-2016-00093176;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Kramer w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2019