ECLI:NL:RVS:2019:2085

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
201609060/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor veehouderij op basis van stikstofdepositie en passende beoordeling

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juni 2019 uitspraak gedaan over een vergunning die was verleend voor een veehouderij in Leerbroek. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland had op 24 oktober 2016 een vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998), maar dit besluit werd aangevochten door Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu. De appellanten stelden dat de vergunning niet kon worden verleend omdat de passende beoordeling die aan het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ten grondslag ligt, niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

De Afdeling oordeelde dat de vergunning inderdaad niet kon worden verleend op basis van de bestaande passende beoordeling, aangezien deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, werd aangehaald, waarin was vastgesteld dat de passende beoordeling niet aan de eisen voldeed. Hierdoor werd het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland vernietigd, en werd bepaald dat het college een nieuw besluit moest nemen, waarbij het bevoegd gezag een ontwerpbesluit moest opstellen en ter inzage moest leggen.

Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellanten, die in totaal € 512,00 aan rechtsbijstandskosten en € 334,00 aan griffierecht vergoed kregen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van stikstofdepositie in relatie tot natuurwaarden, en de verplichting voor bestuursorganen om te voldoen aan Europese richtlijnen.

Uitspraak

201609060/2/R2.
Datum uitspraak: 3 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, beide gevestigd te Nijmegen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2016, kenmerk ODH-2016-00095520, heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de veehouderij [locatie] in Leerbroek.
Tegen dit besluit hebben MOB en Leefmilieu beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het college heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
2.    De strekking van het beroep is - kort gezegd - dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
3.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
4.    Het voorgaande betekent dat het college de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 19e en 19f van de Nbw 1998. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
5.    Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6.    De Wet natuurbescherming is van toepassing op het alsnog te nemen besluit op de aanvraag. Omdat de aanvraag betrekking heeft op een veehouderij die gevestigd is in de provincie Utrecht, is het college van gedeputeerde staten van Utrecht thans bevoegd om te beslissen.
7.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan het bevoegd gezag voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Het bevoegd gezag dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.
8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 24 oktober 2016, kenmerk ODH-2016-00095520;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2019
388.