ECLI:NL:RVS:2019:2124

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
201904074/1/A3 en 201904074/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woonruimte door college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 juli 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van een appellant uit Nijmegen. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had op 14 november 2018 het verzoek van de appellant om een urgentieverklaring voor woonruimte afgewezen. De appellant, die meer dan dertien jaar ingeschreven staat als woningzoekende, betoogde dat hij niet zelfredzaam is en dat het noodzakelijk is dat hij in Nijmegen blijft wonen vanwege de school van zijn zoon. Het college stelde echter dat de appellant zelfredzaam is en dat hij binnen vier maanden een woning kan vinden, mits hij niet selectief reageert op het woningaanbod.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de voorzieningenrechter bevestigde deze uitspraak. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de zoon van de appellant op de huidige school moest blijven en dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet zelfredzaam was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor woningzoekenden om aan te tonen dat zij in een noodsituatie verkeren en dat zij niet zelfredzaam zijn om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201904074/1/A3 en 201904074/2/A3.
Datum uitspraak: 2 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 14 mei 2019 in zaken nrs. 19/1244 en 19/1792 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om verlening van een urgentieverklaring voor woonruimte afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.T. Lamers, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door A.J.M. Schakenraad, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De van belang zijnde bepalingen uit de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 (hierna: Huisvestingsverordening) zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3.    Het college heeft het verzoek van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen omdat hij zelfredzaam is. [appellant] staat meer dan twaalf jaar ingeschreven als woningzoekende en wordt daarom geacht zelf in staat te zijn andere woonruimte te vinden mits hij niet selectief reageert op het woningaanbod. Het is mogelijk om deze woonnoodsituatie binnen vier maanden op te lossen. Volgens het college is niet aangetoond dat het noodzakelijk is dat de zoon van [appellant] op de school blijft waar hij nu zit. Daarom is er geen reden voor een plaatsgebonden woonurgentie. In bezwaar heeft het college deze afwijzing gehandhaafd.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem ten onrechte geen urgentieverklaring heeft verleend. Hiertoe voert hij allereerst aan dat hij niet zelfredzaam is. Hoewel hij al dertien jaar is ingeschreven als woningzoekende blijkt dit niet voldoende te zijn om een woning te vinden. Hem wordt ten onrechte tegengeworpen dat hij selectief zoekt. Dat is niet het geval, aangezien hij op woningen verspreid over de hele woningmarktregio Arnhem/Nijmegen heeft gereageerd. Dat het merendeel van de woningen waarop hij reageert in Nijmegen ligt, betekent niet dat hij selectief zoekt. Daarnaast voert hij aan dat het noodzakelijk is dat hij een woning vindt in Nijmegen in de omgeving van de school van zijn zoon. In dat kader wijst hij op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de zoon. Uit een verklaring van [Kindcentrum] van 26 maart 2019 blijkt dat zijn zoon op deze school moet blijven. De rechtbank heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan deze verklaring omdat de school geen onafhankelijke deskundige zou zijn. De school is bij uitstek deskundig. De medewerkers zijn pedagogisch onderlegd en kennen zijn zoon goed. Er is geen ander die een oordeel kan geven over de noodzaak van een plaatsgebonden urgentie, aldus [appellant].
4.1.    Niet in geschil is dat sprake is van een woonnoodsituatie als bedoeld in artikel 10b, derde lid, van de Huisvestingsverordening. Het betoog dat [appellant] niet zelfredzaam is faalt. [appellant] staat meer dan dertien jaar ingeschreven als woningzoekende. Daarmee is het normaliter mogelijk om binnen vier maanden een woning te vinden indien hij niet selectief zoekt. Niet gebleken is dat dat in dit geval niet zo is. Weliswaar heeft [appellant] op veel woningen gereageerd en niet uitsluitend op woningen in de gemeente Nijmegen, maar hij heeft niet op alle beschikbare woningen binnen de woningmarktregio Arnhem/Nijmegen gereageerd. Uit de overgelegde lijst met reacties van [appellant] op woningen kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat [appellant] met een meettijd van dertien jaar niet binnen vier maanden een woning kan vinden, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
4.2.    [appellant] verzoekt feitelijk om een plaatsgebonden urgentieverklaring omdat zijn zoon op dezelfde school zou moeten blijven. Hierover heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit niet volgt uit de verklaring van de school van 26 maart 2019. In de verklaring staat weliswaar dat de zoon voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling een vertrouwde omgeving nodig heeft en dat een vertrouwensband met de leerkrachten nodig is, maar niet is gebleken dat dit op een andere school onmogelijk is. Er is geen toereikende onderbouwing gegeven van een onafhankelijke deskundige zoals een psycholoog waaruit blijkt dat het in verband met de geestelijke gezondheid van de zoon van [appellant] noodzakelijk is dat de zoon op deze school blijft. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat het college een plaatsgebonden urgentieverklaring ten onrechte heeft geweigerd.
4.3.    Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Niane-van de Put
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2019
805.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
Meettijd:
Tijd tussen de datum waarop een woningzoekende geregistreerd staat (de registratiedatum) in een register van woningcorporaties in de woningmarktregio en het moment waarmee deze woningzoekende reageert op een woonruimte.
[…]
Artikel 10b Urgentieverklaringen
[…]
3. Burgemeester en wethouders kunnen een noodurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt, indien deze noodsituatie:
a. niet door betrokkene zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen, en
b. niet door betrokkene zelf kan worden opgelost.