201801025/1/A1.
Datum uitspraak: 30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amersfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2017 in zaak nr. 16/5740 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 ineens gelast de overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder b, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het perceel [locatie] te Amersfoort ongedaan te maken binnen zes weken na verzending van het besluit.
Bij besluit van 8 november 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Maaijen en ing. P. Bal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [locatie] te Amersfoort. Op 25 juli 2014 is aan [appellant] een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend voor het uitbreiden van zijn woning aan de voorkant aan de [locatie]. Volgens het college heeft [appellant] die uitbreiding in afwijking van de verleende vergunning en in strijd met het Bouwbesluit 2012 gerealiseerd door buiten de omvang van de woning een betonvloer te storten. Hierdoor is volgens het college een zogenoemde koudebrug ontstaan tussen de woning en de daarbuiten gelegen vloer. Daarom heeft het college [appellant] een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding ongedaan te maken.
2. In de last worden [appellant] de volgende mogelijkheden gegeven om de koudebrug tussen binnen en buiten op te heffen:
"Hij kan dit doen door de gerealiseerde fundering met aangestorte begane grondvloer, buiten de omvang van de woning zoals vergund, te verwijderen en verwijderd te houden. Hij kan dit ook doen door ter plaatse van de te maken buitengevel van de uitbreiding, de fundering met vloer bouwkundig en thermisch te scheiden van de fundering en vloer buiten de woning. De buitengevel van de uitbreiding van de woning kan in dat geval gevormd worden met een fundering in de vorm van een zogenaamde vorstrand. Het is daarbij denkbaar dat de aansluitende buitenvloer met fundering thermisch gescheiden gehandhaafd blijft. Uw cliënt dient vooraf bij ons een bouwkundige (wijzigings)tekening (met onderbouwing) aan te leveren die het mogelijk maakt om te toetsen of de oplossing bouwkundig verantwoord is en aan het Bouwbesluit voldoet."
3. Op 28 april 2016 heeft [appellant] voldaan aan de last door de gestorte terrasvloer over de volledige lengte los te koppelen van de buitengevel van de woning.
Last onder dwangsom
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem verplicht heeft tot het uitvoeren van meer werkzaamheden dan volgens de last strikt noodzakelijk was. Op grond van uitlatingen van een ambtenaar van de gemeente was hij in de veronderstelling dat hij een scheiding diende aan te brengen tussen het terras en de volledige zijgevel. Daarom heeft hij de gestorte terrasvloer over de gehele lengte van de bestaande en nieuwe buitenmuur van de uitbreiding losgekoppeld van de woning. Achteraf is echter gebleken dat dit niet nodig was en dat hij had kunnen volstaan met een beperkte dilatatievoeg tussen de aansluiting van de terrasvloer en het nieuw te bouwen deel van de woning, aldus [appellant]. Hij stelt hierdoor schade te hebben geleden.
4.1. [appellant] heeft gekozen voor de tweede geboden herstelmogelijkheid met behoud van de terrasvloer. Gezien de bewoordingen van de last dienden de scheidingswerkzaamheden uitsluitend plaats te vinden bij de gestorte betonvloer ter hoogte van de te bouwen buitengevel van de uitbreiding. Uit de last onder dwangsom volgt niet dat ook een scheiding moest worden aangebracht tussen de bestaande buitenmuur van de woning en het resterende deel van de gestorte terrasvloer. De rechtbank heeft onweersproken overwogen dat partijen ter zitting op 19 april 2017 hebben bevestigd dat de last niet op onduidelijke wijze geformuleerd was. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] dit nogmaals bevestigd. Gelet hierop was de last op dit punt rechtmatig. Daargelaten dat eventuele uitlatingen van een ambtenaar er niet toe kunnen leiden dat een last alsnog onrechtmatig wordt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de ambtenaar namens het college de eis heeft gesteld dat de gehele terrasvloer moest worden gescheiden. Voor zover [appellant] nog betoogt dat het college hem had moeten waarschuwen dat hij blijkens de ingediende bouwtekening opdracht had gegeven om meer te verwijderen dan noodzakelijk uit de last volgde, slaagt dit betoog evenmin. Het doel van de last is altijd geweest de koudebrug tussen de terrasvloer en de begane grondvloer van de uitbreiding van de woning te doen opheffen. Met de door [appellant] voorgestelde maatregelen was dat het geval. Het staat een overtreder vrij ingrijpender werkzaamheden uit te voeren dan noodzakelijk om aan de last onder dwangsom te voldoen. Deze komen dan wel voor rekening en risico van de overtreder.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de begunstigingstermijn te kort was. Zoals hiervoor is overwogen, was de last op zichzelf duidelijk. Voorts waren de op grond van de last uit te voeren werkzaamheden relatief beperkt van aard en omvang. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de begunstigingstermijn te kort was om aan de last te kunnen voldoen. Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
457-908.