ECLI:NL:RVS:2019:2287

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
201708694/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2017. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 27 september 2017 vernietigd. De vreemdeling had aangevoerd dat hij in Nederland politiek actief is en dat hij bij terugkeer naar Soedan vervolgd zal worden door de autoriteiten. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 juli 2019 uitspraak gedaan. De Afdeling heeft vastgesteld dat de situatie in Soedan is veranderd, nu het Soedanese leger op 11 april 2019 president Omar Al-Bashir heeft afgezet. Gezien deze nieuwe omstandigheden heeft de Afdeling het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij rekening houdt met de gewijzigde situatie in Soedan.

Daarnaast heeft de Afdeling de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De totale kosten bedragen € 512,00, welke geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201708694/1/V2.
Datum uitspraak: 8 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2017 in zaak nr. NL17.9665 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat hij in Nederland politiek actief is en zijn activiteiten zich richten tegen de Soedanese autoriteiten. Het geschil gaat om de vraag of hij hierdoor bij terugkeer naar Soedan zal worden vervolgd of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.    Uit algemene nieuwsberichten volgt dat het Soedanese leger op 11 april 2019 president Omar Al-Bashir heeft afgezet en gearresteerd. Een militaire raad is nu aan de macht in Soedan. Gelet op deze omstandigheden zal de Afdeling het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaren en uitspraak van de rechtbank bevestigen, zodat de staatssecretaris een nieuw besluit kan nemen, waarbij hij de veranderde situatie in Soedan kan betrekken.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Engelhart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2019
643.