ECLI:NL:RVS:2019:2288
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 mei 2018. De rechtbank had in die uitspraak de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris, gedaan op 12 september 2017, vernietigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 19 januari 2018. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hogerberoepschrift is opgeworpen, eerder beantwoord in een uitspraak van 5 september 2018. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. Dit bedrag bedraagt € 512,00, en er wordt een griffierecht van € 508,00 geheven van de staatssecretaris.