ECLI:NL:RVS:2019:2317

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
201900580/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldmisdrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2018, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldmisdrijven ongegrond werd verklaard. De CSG had op 3 april 2017 het verzoek van [appellant] om een aanvullende uitkering afgewezen, maar heeft later, op 6 september 2017, het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en hem een aanvullende uitkering van € 1.000,00 toegekend. De rechtbank oordeelde dat de CSG terecht had gehandeld en dat de toekenning van de uitkering in overeenstemming was met het beleid van de CSG.

Tijdens de zitting op 26 juni 2019 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A.P.F. Hoens, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de rechtbank had miskend dat de extra uitkering van € 1.000,00 niet in verhouding staat tot het psychisch letsel dat hij heeft ondervonden. Hij stelde dat zijn letsel niet in letselcategorie 4, maar in letselcategorie 5 zou moeten worden ingedeeld. De CSG heeft echter gesteld dat er geen objectieve gegevens zijn die de hogere indeling rechtvaardigen.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de CSG het beleid correct heeft toegepast en dat er geen reden is om aan te nemen dat [appellant] recht heeft op een hogere uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De beslissing van de CSG om de uitkering te baseren op letselcategorie 4 (oud) wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201900580/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2018 in zaak nr. 17/3913 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2017 heeft de CSG het verzoek van [appellant] om een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2017 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 3 april 2017 herroepen en aan [appellant] een aanvullende uitkering toegekend van € 1000,00.
Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A. Termeulen zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 16 juni 2014 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Hij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat hij op 7 september 2013 slachtoffer is geworden van mishandeling en daardoor lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
2.    Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft de CSG aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven van € 2.500,00 toegekend voor immateriële schade en € 606,00 voor materiële schade. In dat besluit is uiteengezet dat het door [appellant] geleden letsel past in letselcategorie 3 van de zogenoemde Letsellijst van 18 maart 2014. In het besluit is verder vermeld dat [appellant] een aanvraag voor een aanvullende uitkering kan indienen als hij een behandeling voor zijn psychische klachten ondergaat die langer dan een half jaar duurt.
3.    Op 24 oktober 2016 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een aanvullende uitkering uit het schadefonds.
4.    Bij besluit van 6 september 2017 is die aanvraag is ingewilligd en aanvullend een bedrag van € 1.000,00 toegekend voor immateriële schade. Gelet op de lange duur van het psychisch letsel en de noodzaak tot intensieve behandeling ervan, heeft de CSG uit coulance en met het oog op de categorie-indeling in later beleid, letselcategorie 4 (oud) van toepassing geacht van de Letsellijst van 18 maart 2014. Op grond daarvan maakt [appellant] aanspraak op een uitkering van € 3.500,00. Nu [appellant] bij besluit van 1 augustus 2014 al een uitkering van € 2.500,00 heeft ontvangen, resteert een bedrag van € 1.000,00.
5.    Niet in geschil is dat [appellant] als gevolg van de mishandeling aan een complexe psychische stoornis lijdt. Partijen zijn in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of er reden is [appellant] een aanvullende uitkering in een hogere letselcategorie dan letselcategorie 4 toe te kennen.
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een extra uitkering van € 1.000,00 niet in verhouding staat tot het psychisch letsel dat hij heeft ondervonden en nog zal ondervinden. Dit letsel dient volgens hem niet in tot letselcategorie 4 te worden ingediend, maar in letselcategorie 5.
7.    In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
8.    Bij het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds hanteert de CSG beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst en te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
9.    In de op grond van het overgangsbeleid toepasselijke Letsellijst van 18 maart 2014 is onder het kopje samenloop uiteengezet dat als door een geweldsmisdrijf meerdere fysieke letsels zijn opgelopen in combinatie met psychisch letsel, de CSG uitgaat van het meest ernstige letsel. De letselcategorie die daarbij past, bepaalt de hoogte van de uitkering voor immateriële schade.
10.    De CSG heeft uit coulance categorie 4 (oud) van de letsellijst van 18 maart 2014 van toepassing geacht. Op grond van medische informatie is niet komen vast te staan dat niet-oppervlakkige steekverwondingen zijn toegebracht waarbij vitale lichaamsdelen zijn geraakt. [appellant] is evenmin in behandeling gegaan voor zijn psychische problemen.
11.    In het betoog van [appellant] is geen grond te vinden voor het oordeel dat de CSG van een hogere categorie uit had moeten gaan. De niet met objectieve gegevens onderbouwde stelling dat het nog steeds slecht met hem gaat is daartoe niet voldoende. Gelet hierop heeft de CSG [appellant] geen hogere uitkering hoeven toekennen dan een uitkering, behorende bij letselcategorie 4 (oud).
Het betoog faalt.
12.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels    w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
299.