ECLI:NL:RVS:2019:232

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
201801258/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang en kostenbeschikking inzake zonder vergunning gebouwde bouwwerken te Amersfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort ongegrond werd verklaard. Het college had op 22 december 2016 aan [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om voor 1 maart 2017 de op zijn perceel aan de [locatie] te Amersfoort zonder vergunning gebouwde bouwwerken te verwijderen. Tevens werd meegedeeld dat de kosten van de bestuursdwang op [appellant] zouden worden verhaald.

Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door het college, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 januari 2019 ter zitting behandeld. [appellant] was bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.R.A. Röschglau, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising.

De Afdeling heeft overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat het college niet alle relevante gegevens heeft overgedragen, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bouwwerken niet voldoen aan de eisen voor vergunningvrij bouwen. De stelling van [appellant] dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen, werd verworpen, aangezien het de verantwoordelijkheid van de bouwer is om tijdig een aanvraag in te dienen. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201801258/1/A1.
Datum uitspraak: 30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amersfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 december 2017 in zaken nrs. 17/2374 en 17/4265 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2016 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om voor 1 maart 2017 de op zijn perceel aan de [locatie] te Amersfoort zonder vergunning gebouwde bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat de kosten van de bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.
Bij besluit van 15 mei 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met verlenging van de begunstigingstermijn tot 29 mei 2017.
Bij besluit van 11 september 2017 heeft het college de kosten voor toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 4.876,50 en dat bedrag op [appellant] verhaald (de kostenbeschikking).
Bij uitspraak van 28 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr J.R.A. Röschglau, advocaat te Zeist, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woont in een tussenwoning met een voor- en achtertuin in Amersfoort. [appellant] heeft in zijn voor- en achtertuin zonder omgevingsvergunning een constructie gebouwd waarbij de tuinen geheel werden overkapt door betonstaalmatten en kunststofplaten. Bovenop de constructie waren rollen prikkeldraad aangebracht. Aan de voorkant was een toegangsdeur geplaatst om de voortuin te kunnen betreden.
2.    Het college heeft een last onder bestuursdwang opgelegd waarbij [appellant] is opgedragen de zonder omgevingsvergunning in zijn voor- en achtertuin aangebrachte bouwwerken en constructies voor 29 mei 2017 te verwijderen. [appellant] heeft niet aan de last voldaan. Op 29 en 30 mei 2017 heeft het college bestuursdwang toegepast en de overkappingen (kooiconstructie) laten verwijderen. De kosten daarvan heeft het college vastgesteld op € 4.876.50 en in rekening gebracht bij [appellant].
Beoordeling hoger beroep
3.    [appellant] betoogt tevergeefs dat het college niet alle gegevens heeft overgedragen waardoor een goede beoordeling van de zaak niet heeft kunnen plaatsvinden. [appellant] heeft deze stelling niet nader onderbouwd en niet aangegeven welke relevante gegevens niet aan hem zouden zijn verstrekt. Het college heeft bovendien toegelicht dat alle onderliggende dossierstukken aan [appellant] zijn overhandigd. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.    Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden door de bezwaarcommissie. Ook deze stelling is niet onderbouwd. Bovendien maakt de gemeente Amersfoort geen gebruik van een bezwaarcommissie in zaken als deze. Artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht het bestuursorgaan ook niet om een adviescommissie als in die bepaling bedoeld in het leven te roepen.
Het betoog faalt.
5.    De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen dat de bouwwerken niet voldoen aan de eisen voor vergunningvrij bouwen. De enkele niet onderbouwde stelling van [appellant] dat er, gezien de mogelijkheden om vergunningvrij een woning aan de achterkant uit te bouwen, geen reden was het bouwwerk af te breken, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de overweging van de rechtbank onjuist is. Voor zover [appellant] nog stelt dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen, overweegt de Afdeling dat het de eigen verantwoordelijkheid van de bouwer is tijdig een aanvraag in te dienen.
Ook dit betoog faalt.
6.     Voor het overige heeft [appellant] in het hogerberoepschrift in algemene zin verzocht de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Op die gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Ter zitting is nog gesproken over de kostenbeschikking waartegen [appellant] in hoger beroep evenmin gronden heeft aangevoerd. [appellant] stelt aanzienlijke schade te hebben geleden door de ten uitvoer gelegde bestuursdwang. Reeds omdat [appellant] geen concrete stukken over geleden schade heeft overgelegd, ziet de Afdeling hierin, evenals de rechtbank, geen aanleiding voor het oordeel dat de kostenbeschikking op onjuiste wijze is vastgesteld of tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
457-908.