ECLI:NL:RVS:2019:2320

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
201808259/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 31 augustus 2018 een eerdere beslissing van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) heeft vernietigd. De CSG had op 7 juli 2017 de aanvraag van [appellant] voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen. Dit besluit was gebaseerd op een eerdere afwijzing van een aanvraag in 2013, waartegen [appellant] geen bezwaar had gemaakt. In februari 2018 heeft de CSG het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en hem een uitkering van € 10.000,00 toegekend, maar de rechtbank heeft deze beslissing vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten.

Tijdens de zitting op 26 juni 2019 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, en de CSG heeft haar standpunt verdedigd. [appellant] stelt dat hij als gevolg van een geweldsmisdrijf op 15 februari 2010 lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen, waaronder een hersenschudding en visusklachten. De rechtbank oordeelde dat de CSG onvoldoende motivering had gegeven voor haar besluit, maar dat de rechtsgevolgen in stand moesten blijven.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het letsel van [appellant] niet kan worden aangemerkt als ernstig letsel in de zin van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. De CSG heeft terecht een uitkering in letselcategorie 4 toegekend op basis van psychisch letsel. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201808259/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2018 in zaak nr. 18/1229 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2017 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2018 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven van € 10.000,00 toegekend.
Bij uitspraak van 31 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Berkvens-van Wijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A. Termeulen, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanvraag
1.    Op 26 juni 2017 heeft [appellant] bij de CSG opnieuw een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Hij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat hij op 15 februari 2010 slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en daardoor lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. Hij heeft als voorbijganger een fiets op zijn hoofd gekregen die van de zevende verdieping van een galerijflat naar beneden werd gegooid.
Besluitvorming
2.    Bij besluit van 7 juli 2017 heeft de CSG de aanvraag afgewezen. De CSG heeft aan die afwijzing ten grondslag gelegd dat [appellant] op 29 januari 2013 een aanvraag had ingediend voor hetzelfde misdrijf. Bij besluit van 26 juli 2013 heeft de CSG die aanvraag afgewezen. [appellant] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit onherroepelijk is geworden. Volgens de CSG heeft [appellant] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden gesteld, die aanleiding geven om de eerdere, onherroepelijke beslissing te herzien.
3.    Bij besluit van 19 februari 2018 heeft de CSG het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 7 juli 2017 herroepen en aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds van € 10.000,00 toegekend. In dat besluit is uiteengezet dat het door [appellant] geleden letsel past in letselcategorie 4 van de zogenoemde Letsellijst.
4.    Ter zitting bij de rechtbank heeft de CSG toegelicht dat aan dit besluit het advies van een medisch adviseur van 15 januari 2018 ten grondslag is gelegd. In dit advies is vermeld dat in de informatie van de SEH-arts, de neuroloog en de revalidatiearts geen zware hersenschudding of ontwrichte schouder worden vermeld. De behandelaren van [appellant] verklaren de hoofdpijnklachten, (spannings)klachten in nek, rug en schouder en concentratieproblemen vanuit spanning- en stressfactoren bij de psychische problematiek en vanuit de aangeleerde manier waarop met emoties wordt omgegaan (uitdrukken in lichamelijke klachten/somatiseren).
Uitspraak van de rechtbank
5.    De rechtbank heeft overwogen dat de CSG aan het besluit van 19 februari 2018 geen toereikende motivering ten grondslag heeft gelegd en dit besluit vernietigd. Gelet op de toelichting ter zitting van de CSG heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 19 februari 2018 in stand te laten.
Hoger beroep
6.    Niet in geschil is dat [appellant] slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en dat hij als gevolg daarvan aan een complexe psychische stoornis lijdt. Partijen zijn in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of er reden is [appellant] een aanvullende uitkering in een hogere letselcategorie dan letselcategorie 4 toe te kennen.
7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat alle klachten als gevolg van het incident zijn meegenomen in de beoordeling en dat de CSG het letsel op basis van het advies van de medische adviseur in mocht delen in letselcategorie 4. Dat de CSG zich ter zitting bij de rechtbank op het standpunt heeft gesteld dat psychisch letsel tot uiting komt in onder meer hoofdpijnklachten, betekent niet dat de CSG al het fysieke letsel bij de beoordeling heeft betrokken. Hij voert aan dat hij als gevolg van de harde klap van de fiets op zijn hoofd een hersenschudding en een hoofdwond heeft opgelopen en dat dit op grond van een medische rapportage onomstotelijk vaststaat. De ontwrichte schouder is evenmin het gevolg van psychische klachten en hij is langdurig onder behandeling van een fysiotherapeut voor schouderklachten geweest. Daarnaast heeft hij visusklachten, die direct na de harde klap op zijn hoofd zijn ontstaan. Als gevolg daarvan moet hij levenslang een bril dragen, aldus [appellant].
8.    In hoger beroep heeft [appellant] het door hem gestelde fysieke letsel onderbouwd met nieuwe medische informatie, waaronder een reactie van de huisarts van 19 november 2018, een brief van een revalidatiearts van 6 september 2010, uitslagen van CT-scans en een overzicht van een ziekenhuisdossier.
Wettelijk kader en beleid
9.    In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
10.    De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om uitkering als bedoeld in artikel 3 Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds van 1 maart 2017 en de Letsellijst. Deze zijn te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
11.    Volgens paragraaf 1.2.1 van de Beleidsbundel moet het geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben veroorzaakt om voor een uitkering in aanmerking te komen. Letsel is ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft.
12.    In de Letsellijst is uiteengezet dat bij een complexe psychische stoornis een uitkering in letselcategorie 4 ter hoogte van € 10.000,00 wordt toegekend als de stoornis tot een lange behandeling leidt en (ernstige) langdurige beperkingen in de dagelijkse bezigheden met zich brengt. Fysiek letsel met blijvende hinderlijke beperkingen, die naar de aard en gevolgen ernstiger zijn dan het in letselcategorie 3 genoemde letsel, bijvoorbeeld langdurige gedeeltelijke afhankelijkheid, valt in letselcategorie 4. Fysiek letsel met ernstige blijvende beperkingen in het dagelijks beroeps- of bedrijfsmatig functioneren (of een daaraan gelijk te stellen activiteit) en/of blijvende gedeeltelijke afhankelijkheid valt in letselcategorie 5.
13.    In de Beleidsbundel is onder samenloop voorts vermeld dat het meest ernstige letsel leidend is voor de indeling in een letselcategorie. Als door een geweldsmisdrijf meerdere fysieke letsels in combinatie met (voorondersteld) psychisch letsel zijn opgelopen, gaat de CSG in beginsel uit van het meest ernstige letsel. De letselcategorie die daarbij past, bepaalt dan de hoogte van de uitkering. Bij meerdere letsel worden letselcategorieën dus niet opgeteld.
Oordeel in hoger beroep
14.    In het betoog van [appellant] is geen grond te vinden voor het oordeel dat het letsel in een hogere categorie dan 4 moet worden ingedeeld.
15.    De hoofdwond en de gestelde hersenschudding kunnen niet worden aangemerkt als ernstig letsel in de zin van artikel 3 van de Wsg. In de informatie van de arts van de spoedeisende hulp van 15 februari 2010 is vermeld dat de wond is gehecht en dat [appellant] dezelfde dag met een wekadvies naar huis is gestuurd. Het letsel aan het hoofd is zonder blijvende gevolgen hersteld. Dat [appellant] een hersenschudding heeft opgelopen als gevolg van de klap op zijn hoofd is voldoende aannemelijk, maar niet dat hij een ernstige hersenschudding heeft opgelopen. De CSG heeft in dit verband toegelicht dat daar eerst sprake van is wanneer een ziekhuisopname langer dan 24 uur duurt.
16.    Uit de brief van de huisarts van 19 november 2018 blijkt dat [appellant] op 1 juni 2011 heeft laten weten dat op 15 februari 2010 zijn schouder in het ziekenhuis is rechtgetrokken. In de medische informatie van het ziekenhuis is geen melding gemaakt van een schouder uit de kom of een ontwrichte schouder. Dat [appellant] direct na de klap van de fiets schouderklachten had, is aannemelijk. Hij heeft echter niet met objectieve informatie onderbouwd dat hij blijvende problemen aan zijn schouder heeft overgehouden als gevolg van het incident. Uit de medische informatie na 15 februari 2010 blijkt dat de klachten aan de nek, schouder en rug als spanningsklachten zijn aangemerkt. Onder deze omstandigheden, is er geen grond voor het oordeel dat de CSG deze klachten, ten onrechte heeft meegenomen in de beoordeling van de aard en de ernst van het psychisch letsel van [appellant].
17.    De stelling van [appellant] dat zijn visusklachten een direct gevolg zijn van de val van de fiets tegen zijn hoofd, vindt geen steun in de beschikbare medische informatie. In de brief van de neuroloog van 1 september 2010 is vermeld dat [appellant] zich heeft gemeld met visusklachten. De neuroloog heeft bij het onderzoek geen afwijkingen gevonden, met uitzondering van myopie, die niet in verband kan worden gebracht met het trauma. De neuroloog concludeert dat [appellant] lijdt aan PTSS met visusklachten, slaapstoornis en hoofdpijn. Dit is een aanwijzing dat de visusklachten een uiting zijn van psychische problematiek. Uit de brief van de huisarts van 19 november 2018 blijkt dat hij hem heeft doorverwezen naar een oogarts voor visusklachten. De huisarts heeft geen nader bericht ontvangen van de oogarts. Ook de CSG heeft, anders dan [appellant] heeft gesteld, geen nader bericht ontvangen. Gelet op conclusie van de neuroloog, waarbij de oogklachten een onderdeel van de PTTS vormen, en de omstandigheid dat het gestelde ernstige lichamelijk letsel niet is onderbouwd, leidt ook dit betoog niet tot een ander oordeel.
Conclusie
18.    De slotsom is dat het gestelde fysieke letsel van [appellant] niet kan worden aangemerkt als ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wet. De CSG heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er onvoldoende objectieve informatie is om aannemelijk gemaakt te achten dat [appellant] ernstig fysiek letsel heeft opgelopen als gevolg van de klap van de fiets. Dat betekent dat de CSG terecht een uitkering heeft toegekend passend bij letselcatgorie 4 op basis van psychisch letsel dat [appellant] heeft opgelopen als gevolg van het incident op 15 februari 2010.
Het betoog faalt.
19.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
20.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels    w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
299.