ECLI:NL:RVS:2019:2333

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
201806306/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing persoonlijke betalingsregeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 juni 2018 haar beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaarde. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 6 april 2017, weigerde een persoonlijke betalingsregeling voor het terugbetalen van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen had vastgesteld dat [appellante] grove schuld kon worden verweten, omdat zij niet had gereageerd op verzoeken om informatie. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet in staat was om haar beroep mondeling toe te lichten, maar dit werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Afdeling bevestigde dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van de echtgenoot van [appellante] moest betrekken bij de beoordeling van haar betalingscapaciteit, ondanks dat zij feitelijk gescheiden leefde. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201806306/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2018 in zaken nrs. 17/5175 en 17/5176 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling voor het terugbetalen van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij vanaf 30 april 2017 maandelijks een bedrag van € 267,00 terugbetaalt en op 31 maart 2019 het totale openstaande bedrag, inclusief invorderingsrente en vervolgingskosten, is betaald.
Bij besluit van 25 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 6 april 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 10 april 2017 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en te kennen gegeven dat het besluit van 25 juli 2017 is komen te vervallen.
Bij uitspraak van 15 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 25 juli 2017 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door [appellante] tegen het besluit van 1 augustus 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard en het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 29 september 2017 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft op deze uiteenzetting gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan [appellante] voor de jaren 2010, 2011, 2012 voorschotten kinderopvangtoeslag en voor de jaren 2012, 2013 en 2016 voorschotten kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag verstrekt. Omdat [appellante] niet heeft gereageerd op verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen om nadere informatie heeft de dienst de genoemde toeslagen definitief vastgesteld op nihil en de ten onrechte ontvangen bedragen van in totaal € 90.521,95 teruggevorderd.
Besluitvorming
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft een persoonlijke betalingsregeling voor het terugbetalen van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag afgewezen, omdat [appellante] grove schuld valt te verwijten. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen valt het [appellante] aan te rekenen dat zij niet heeft gereageerd op herhaaldelijke verzoeken van de dienst om informatie. Verder had [appellante] moeten weten dat zij geen aanspraak op kinderopvangtoeslag had, omdat haar kinderen niet door een geregistreerde opvang werden opgevangen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft het maandbedrag voor het terugbetalen van de overige toeslagen op € 267,00 gesteld op basis van de betalingscapaciteit van [appellante].
Hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar beroep mondeling toe te lichten. [appellante] stelt ten tijde van de zitting bij de rechtbank heel ziek te zijn geweest. Zij had heel hoge koorts en was benauwd. Haar huisarts onderschrijft dit in de door haar overgelegde brief, aldus [appellante].
4.1.    [appellante] heeft de rechtbank verzocht om aanhouding van haar zaken, omdat zij vanwege ziekte niet in staat was de behandeling van haar zaak op zitting bij te wonen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat [appellante] haar verzoek niet met medische gegevens had onderbouwd. De rechtbank heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken alsnog medische gegevens over te leggen waaruit blijkt dat zij als gevolg van ziekte niet in staat was de zitting bij te wonen. [appellante] heeft in reactie hierop een brief van haar huisarts overgelegd. In deze brief staat vermeld dat [appellante] op de zittingsdatum last had van acute bronchitis/bronchiolitis. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat uit de verklaring van de huisarts niet blijkt dat de gezondheidssituatie van [appellante] zo ernstig was dat zij niet in staat was om naar de zitting te komen. De rechtbank heeft in de verklaring van de huisarts dan ook terecht geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Het betoog faalt.
5.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht een persoonlijke betalingsregeling heeft geweigerd. [appellante] stelt er niet van op de hoogte te zijn geweest dat zij geen gebruik maakte van een geregistreerde kinderopvang. Haar moeder behartigde haar zaken, omdat zij een mentale klap had gehad van de hartstilstand van haar zoontje. Ze was geestelijk zo ziek, dat ze niet in staat was zichzelf en haar huis te verzorgen. De Belastingdienst/Toeslagen had hier rekening mee moeten houden en de rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellante].
5.1.    Dit betoog faalt alleen al omdat [appellante] geen stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij jarenlang niet in staat was niet te reageren op de herhaaldelijke verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen om informatie die de dienst nodig had om de aanspraak op kinderopvangtoeslag te beoordelen.
6.    [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van de vader van haar kinderen niet bij de berekening van haar betalingscapaciteit mocht betrekken. Volgens [appellante] is zij feitelijk gescheiden van deze man. Van een wettelijke scheiding is het nog niet gekomen, omdat zij hiervoor geen geld heeft. De vader van haar kinderen draagt niet bij in de zorg voor de kinderen en inmiddels heeft zij hem al zes jaar niet gezien, aldus [appellante].
6.1.    Omdat [appellante] niet is gescheiden van de vader van haar kinderen, is deze man nog steeds haar echtgenoot. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen volgt uit artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van de echtgenoot moet betrekken bij de betalingscapaciteit van [appellante]. Deze bepaling geldt ook als echtgenoten niet samenwonen.
Het betoog faalt.
Slotsom
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
735.