201709428/1/A1.
Datum uitspraak: 30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2017 in zaak nr. 17/1816 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2016 heeft het college alsnog geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het vellen van vijf beuken op de percelen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] te Driebergen-Rijssenburg.
Bij besluit van 17 maart 2017 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard in die zin dat de gevraagde omgevingsvergunning voor zover die betrekking heeft op het vellen van de beuk op het perceel [locatie 1] alsnog wordt verleend met daarbij een herplantplicht. Daarbij heeft het college de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het vellen van de overige vier beuken gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 20 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2018, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door W. van der Wel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het geding ziet uitsluitend nog op de beuken op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] (hierna: de percelen). [appellanten] hebben een omgevingsvergunning aangevraagd om deze bomen te vellen, omdat de bomen volgens hen in slechte conditie zijn en gevaar voor de omgeving opleveren. De bomen bevinden zich aan de achterzijde van de percelen. De achterzijde van de percelen heeft volgens de bestemmingsplannen "Manger Cats 2009" en "Manger Cats 2009, herziening 2011" de bestemmingen "Tuin" en "Waarde - Archeologie" en ter plaatse is een strook aanwezig met de aanduiding "bos". Ter plaatse geldt ook de "Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013".
2. In het besluit van 25 november 2016 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de bomen op de percelen in het bestemmingsplan "Manger Cats 2009, herziening 2011" zijn aangemerkt als beeldbepalende bomen en daarom niet mogen worden geveld. In het besluit van 17 maart 2017 heeft het college de motivering van dit besluit aangepast. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het vellen van de bomen een omgevingsvergunning is vereist voor zowel de activiteit aanleggen als de activiteit kappen en dat tussen deze twee activiteiten onlosmakelijke samenhang bestaat. Volgens het college kan geen omgevingsvergunning worden verleend voor de activiteit aanleggen omdat de beeldbepalende bomen door het vellen daarvan onevenredig worden aangetast. Vanwege de onlosmakelijke samenhang kan daarom evenmin een omgevingsvergunning worden verleend voor de activiteit kappen.
3. Tussen partijen is in geschil of het college de aanvraag om een omgevingsvergunning had mogen weigeren. Volgens [appellanten] bevinden de bomen zich niet op het deel van de percelen met de functieaanduiding "bos", zodat alleen een omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit kappen en niet voor de activiteit aanleggen.
4. Het college heeft op 6 maart 2018 naar aanleiding van een nieuwe aanvraag alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van de twee beuken op de percelen onder oplegging van een herplantplicht. De omgevingsvergunning ziet alleen op de activiteit kappen. De bomen zijn op 20 april 2018 gerooid.
5. De Afdeling heeft ter zitting vastgesteld dat [appellanten] ondanks het besluit van 6 maart 2018 nog procesbelang hebben. De Afdeling heeft partijen in de gelegenheid gesteld tot een minnelijke oplossing te komen. Aangezien partijen daarin niet zijn geslaagd, zal de Afdeling uitspraak doen.
Beoordeling hoger beroep
6. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen. Volgens [appellanten] bevonden de bomen zich niet op het deel van de percelen met de functieaanduiding "bos", zodat het niet ging om beeldbepalende bomen en daarom alleen een omgevingsvergunning was vereist voor de activiteit kappen. Volgens [appellanten] was het doel van de herziening van het bestemmingsplan "Manger Cats 2009" om de aarden wal met de zich daarop bevindende bomen en struiken publiekrechtelijk te beschermen. Volgens [appellanten] heeft de aarden wal nooit in hun tuinen gelegen, aangezien de wal stopte bij [locatie 3]. Indien de aarden wal fictief zou worden doorgetrokken, stonden de bomen ver van de aarden wal af. [appellanten] stellen dat de Bomenkaart als bedoeld in artikel 2, lid 2.1, aanhef en onder b, van de planregels een indicatieve kaart is die niet nauwkeurig is. Bovendien staan er in de bosstrook meer bomen dan op de Bomenkaart zijn aangegeven. Ook laat de Bomenkaart zien dat er drie bomen in een lijn buiten de bosstrook staan.
6.1. Artikel 2, lid 2.1, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan "Manger Cats 2009, herziening 2011" luidt: "De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor: ter plaatse van de aanduiding "bos" (bo), de instandhouding van de aarden wal, de houtopstanden en de beeldbepalende bomen; voor zover deze beeldbepalende bomen zijn gelegen binnen de aanduiding "bos" (bo) en als zodanig zijn aangegeven in de afbeelding onder het hoofdstuk "Aanbevelingen, versterken natuur en landschap" uit het advies van Buro Zoon, d.d. 28 november 2006, zijnde bijlage bij de Toelichting van bestemmingsplan Manger Cats 2009 en waarvan een uitsnede is opgenomen in de Toelichting behorend bij dit bestemmingsplan."
Lid 2.2.1, aanhef en onder c, luidt: "Ter plaatse van de aanduiding "bos" (bo) is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, het volgende werk of de volgende werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: het vellen of rooien van bos, en/of het verwijderen van houtopstanden."
6.2. De rechtbank heeft overwogen dat de bomen onder de bescherming van het bestemmingsplan vallen, ondanks dat de stammen van de twee beuken zich strikt genomen niet binnen de strook met de functieaanduiding "bos" bevinden. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat het overgrote deel van de kroon van de bomen wel binnen de bosstrook valt, dat op de Bomenkaart behorend bij het bestemmingsplan op deze percelen twee bomen zijn ingetekend als beeldbepalende bomen en dat deze twee beuken de enige bomen zijn die op deze percelen aanwezig zijn. Ook heeft de rechtbank daarbij betrokken dat het bestemmingsplan "Manger Cats 2009" is herzien met het doel om onder meer de beeldbepalende bomen te beschermen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college de omgevingsvergunning voor het vellen van de twee beuken op grond van het bestemmingsplan heeft mogen weigeren, omdat de vereiste vergunning voor de activiteit aanleggen niet kan worden verleend.
6.3. De Afdeling deelt de conclusie van de rechtbank niet. Uit artikel 2, lid 2.2.1, aanhef en onder c, van de planregels volgt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen verplicht is voor het verwijderen van houtopstanden op gronden met de aanduiding "bos". De vraag of de bomen zijn gelegen op gronden met de aanduiding "bos", dient naar het oordeel van de Afdeling te worden beantwoord aan de hand van de locatie van de stammen. De Afdeling stelt vast dat de stammen van de twee beuken niet stonden op gronden met de aanduiding "bos". Er is alleen al daarom geen omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen vereist. De rechtbank heeft dat, net als het college, niet onderkend. Gelet op die conclusie zal de Afdeling niet ingaan op de vraag of de bomen moeten worden aangemerkt als beeldbepalende bomen.
Het betoog slaagt.
7. De conclusie is dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen was vereist en dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 17 maart 2017 alleen al daarom voor vernietiging in aanmerking komen. De Afdeling zal daarom niet ingaan op de betogen [appellanten] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond over de procesgang.
Vernietiging van het besluit van 17 maart 2017 brengt met zich dat het college een nieuw besluit op het door [appellanten] gemaakte bezwaar zou moeten nemen aan de hand van de stand van zaken zoals die is na deze uitspraak van de Afdeling. Aangezien voor de kap van de twee bomen waarover deze procedure gaat op 6 maart 2018 naar aanleiding van een nieuwe aanvraag al een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen is verleend en deze bomen ook al zijn gerooid, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat niet opnieuw op het bezwaar hoeft te worden beslist.
Slot en conclusie
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 maart 2017 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het college daarbij heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van twee beuken op de percelen aan de [locatie 2] en [locatie 3] te Driebergen-Rijssenburg. De Afdeling zal bepalen dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen ten aanzien van het onderdeel van het besluit dat is vernietigd.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2017 in zaak nr. 17/1816;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug van 17 maart 2017, kenmerk HZ_WABO-16-1952, voor zover het college daarbij heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van twee beuken op de percelen aan de [locatie 2] en [locatie 3] te Driebergen-Rijssenburg;
V. bepaalt dat het college in zoverre geen nieuw besluit hoeft te nemen;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
672.