ECLI:NL:RVS:2019:2376

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
201902937/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 22 maart 2019 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 juli 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om herziening van de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek om herziening en het hoger beroep zich richten tegen dezelfde uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft een strafrechtelijk vonnis overgelegd van de rechtbank van Al Gizeh Zuid, waarin hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Hij betoogt dat hij bij terugkeer naar Egypte zal worden gearresteerd en onder omstandigheden zal worden gedetineerd die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. De Raad van State oordeelt echter dat dit vonnis niet kan worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de rechtbank zich hierover niet heeft kunnen uitlaten en het vonnis na de uitspraak van de rechtbank is gewezen.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 juli 2019.

Uitspraak

201902937/1/V2.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 maart 2019 in zaak nr. NL18.14732 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Hij heeft tevens de Afdeling verzocht deze uitspraak te herzien.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Nu zowel het verzoek om herziening als het hogerberoepschrift van de vreemdeling zich richt tegen de uitspraak van de rechtbank, wordt uit een oogpunt van concentratie van rechtsbescherming het verzoek om herziening als onderdeel van het hogerberoepschrift behandeld.
2.    De vreemdeling heeft in hoger beroep een strafrechtelijk vonnis van de rechtbank van Al Gizeh Zuid van 2 april 2019 overgelegd, waarin de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en een geldboete van duizend pond. Onder verwijzing hiernaar betoogt de vreemdeling dat hij bij terugkeer naar Egypte zal worden gearresteerd en onder met artikel 3 van het EVRM strijdige omstandigheden zal worden gedetineerd. Het strafrechtelijk vonnis dateert van ná de uitspraak van de rechtbank en ook de inhoud ervan heeft betrekking op de periode van ná de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft zich dus hierover niet kunnen uitlaten. Dit stuk en het daarop berustende betoog kunnen niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken, omdat de uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) dwingend als object van hoger beroep is aangewezen. De vreemdeling kan het strafrechtelijk vonnis ten grondslag leggen aan een eventueel nieuw in te dienen aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
572-596.