201904277/1/V3 en 201904277/2/V3.
Datum uitspraak: 12 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 mei 2019 in zaken nrs. NL19.9844 en NL19.9846 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 26 april 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 24 mei 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp, hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het betoog van de vreemdelingen in hun schriftelijke uiteenzetting dat het hoger beroep van de minister niet-ontvankelijk is, faalt. De uitspraak van de rechtbank is namelijk gedaan in het openbaar en bekendgemaakt op 24 mei 2019. De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde daarom op vrijdag 31 mei 2019, een dag die bij besluit van 24 oktober 2016, nr. 2016001827 (Stcrt. 2016, 58653), met een algemeen erkende feestdag is gelijkgesteld. Het hoger beroep is per fax bij de Afdeling binnengekomen op maandag 3 juni 2019, dat wil zeggen de eerstvolgende dag na 31 mei 2019 die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is (artikel 1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3, derde lid, van de Algemene termijnenwet).
2. De in de grieven opgeworpen rechtsvraag over de opvang in Italië van gezinnen met minderjarige kinderen na overdracht krachtens de Dublinverordening (PB 2013, L 180) heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grieven slagen. 3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten van 26 april 2019 toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdelingen hebben in beroep betoogd dat zij niet veilig zijn in Italië, omdat zij bedreigd worden door fundamentalisten in Pakistan die in de veronderstelling zijn dat zij naar Italië zijn gevlucht.
4.1. Over de gestelde bedreiging heeft de staatssecretaris zich ter zitting van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen zich in Italië tot de bevoegde autoriteiten kunnen wenden. Uit de dreigbrief die de vreemdelingen in beroep hebben overgelegd blijkt niet dat dat niet kan. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de gestelde bedreiging geen reden is om de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
De beroepsgrond faalt.
5. De beroepen zijn ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 mei 2019 in zaken nrs. NL19.9844 en NL19.9846;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond;
IV. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Drop w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2019
373-846.