ECLI:NL:RVS:2019:2412

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
201904237/1/V3 en 201904237/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door staatssecretaris

Op 16 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 23 mei 2019 de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvragen van twee vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.

De staatssecretaris had op 15 februari 2019 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen, wat leidde tot hun beroep bij de rechtbank. In het hoger beroep heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. S. Coenen, hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet. De voorzieningenrechter heeft de rechtsvraag over de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen in Italië na overdracht krachtens de Dublinverordening behandeld, en heeft de eerdere uitspraak van de Afdeling in een vergelijkbare zaak bevestigd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen zijn ongegrond verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 juli 2019.

Uitspraak

201904237/1/V3 en 201904237/2/V3.
Datum uitspraak: 16 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2019 in zaken nrs. NL19.3587 en NL19.3589 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 februari 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 23 mei 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de opvang in Italië van gezinnen met minderjarige kinderen na overdracht krachtens de Dublinverordening (PB 2013, L 180) heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, de beroepen alsnog ongegrond verklaren. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2019 in zaken nrs. NL19.3587 en NL19.3589;
III.    verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond;
IV.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2019
373-846.