201809288/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2018 in zaak nr. 18/305 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellante] voor 2017 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.
Bij brief van 31 december 2017 heeft [gemachtigde] namens [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij uitspraak van 2 oktober 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen,
niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
[gemachtigde] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 8 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] medegedeeld dat zij informatie moet verstrekken in verband met de voorschotten huurtoeslag die zij over 2017 ontvangt. In de brief is vermeld dat als de informatie niet voor 31 juli 2017 is ontvangen, de hoogte van de huurtoeslag niet kan worden berekend en de huurtoeslag wordt stopgezet.
Bij brief, gedateerd op 1 augustus 2017, ontvangen door de Belastingdienst/Toeslagen op 14 augustus 2017, heeft [gemachtigde] namens [appellante] bezwaar gemaakt tegen het stopzetten van de huurtoeslag.
Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor 2017 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.
Bij brief van 28 augustus 2017, ontvangen door de Belastingdienst/Toeslagen op diezelfde datum, heeft mr. R. Grijpstra, advocaat te Almere, namens [appellante] daartegen pro forma bezwaar gemaakt.
Bij brief van 28 augustus 2017, ontvangen door de Belastingdienst/Toeslagen op 31 augustus 2017, heeft [gemachtigde] namens [appellante] een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 31 december 2017 heeft [gemachtigde] namens [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van 1 augustus 2017 en 28 augustus 2017 die hij namens [appellante] heeft ingediend.
Bij brief van 19 januari 2018 heeft Grijpstra namens [appellante] een aanvullend bezwaar bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 30 januari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [gemachtigde] medegedeeld dat hij meerdere malen is verzocht om een machtiging over te leggen, dat hij dat niet heeft gedaan en dat [appellante] inmiddels een advocaat heeft ingeschakeld om haar belangen te behartigen. Omdat [gemachtigde] geen machtiging heeft overgelegd, heeft hij volgens de dienst niet aangetoond dat hij gemachtigd was door [appellante] om namens haar bezwaren in te dienen. Daarom worden de bezwaren niet in behandeling genomen en is volgens de dienst geen sprake van een ingebrekestelling.
[gemachtigde] heeft namens [appellante] op 17 januari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van 1 augustus 2017 en 28 augustus 2017 die hij namens [appellante] heeft ingediend.
Bij besluit van 26 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door Grijpstra namens [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en medegedeeld dat alsnog huurtoeslag zal worden verstrekt. Uiteindelijk is aan [appellante] huurtoeslag over 2017 verstrekt.
Bij uitspraak van 3 mei 2018 heeft de rechtbank het door [gemachtigde] namens [appellante] ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij van oordeel was dat [gemachtigde] niet bevoegd was om namens [appellante] beroep in te stellen. Hiertegen heeft [gemachtigde] op 9 mei 2018 verzet gedaan.
Het oordeel van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. Daarna heeft zij overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen [gemachtigde] meerdere malen heeft verzocht om een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij bevoegd is om namens [appellante] zowel een bezwaarschrift als een ingebrekestelling in te dienen en dat [gemachtigde] hierop niet heeft gereageerd. [gemachtigde] heeft volgens de rechtbank ter zitting aangevoerd dat het bezwaarschrift van 1 augustus 2017 medeondertekend is door [appellante]. De rechtbank is [gemachtigde] niet gevolgd in zijn standpunt dat hieruit blijkt dat hij bevoegd was om namens [appellante] een bezwaarschrift in te dienen en de dienst in gebreke te stellen. Daaruit blijkt volgens de rechtbank dat [appellante] heeft beoogd bezwaar te maken tegen het stopzetten van haar huurtoeslag, maar niet dat zij [gemachtigde] heeft willen machtigen voor het in gebreke stellen van de Belastingdienst/Toeslagen. Daarom heeft de dienst volgens de rechtbank terecht aan [gemachtigde] om een machtiging verzocht. Vaststaat dat hij die niet heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de dienst niet in gebreke is gesteld in de zin van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat niet is gebleken dat [gemachtigde] hiertoe bevoegd was. Daarom heeft zij het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijk kader
3. Artikel 2:1, van de Awb luidt als volgt:
"1 Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2 Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen."
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb luidt als volgt:
"Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is."
Hoger beroep en beoordeling ervan
4. [gemachtigde] betoogt namens [appellante] dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat niet is gebleken dat hij bevoegd was om namens [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke te stellen. Volgens [gemachtigde] is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat de dienst hem heeft verzocht om een aparte machtiging over te leggen voor de ingebrekestelling. Hij is wel gevraagd om een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij bevoegd is om namens [appellante] bezwaar te maken. Dat is echter ten onrechte aan hem gevraagd, omdat het bezwaarschrift van 1 augustus 2018 medeondertekend is door [appellante]. Verder heeft hij bij brief van 3 oktober 2017 een door [appellante] ingevuld en ondertekend vragenformulier van 27 september 2017 gestuurd naar de Belastingdienst/Toeslagen. Ook heeft hij machtigingen van 31 augustus 2017 en 27 december 2017 gestuurd naar de rechtbank, die de Belastingdienst/Toeslagen ook moet hebben gekregen. Uit voormelde stukken blijkt volgens [gemachtigde] dat hij bevoegd was om namens [appellante] bezwaar te maken. Omdat hij daartoe bevoegd was, was hij ook bevoegd om namens haar de dienst in gebreke te stellen.
4.1. De dienst heeft naar aanleiding van het door [gemachtigde] bij brief van 28 augustus 2017 namens [appellante] ingediende bezwaar aan [gemachtigde] gevraagd om een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij bevoegd is om namens [appellante] bezwaar te maken. [gemachtigde] heeft hierop gereageerd en verwezen naar de medeondertekening door [appellante] van het bezwaarschrift van 1 augustus 2017. Anders dan hij aanvoert, leidt die ondertekening er niet toe dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte om een machtiging heeft gevraagd. Daartoe is van belang dat, zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht naar voren heeft gebracht, het bezwaar van 1 augustus 2017 prematuur was, omdat er nog geen besluit was genomen. Daarnaast staat in het door de dienst in hoger beroep overgelegde verslag van een telefoongesprek op 21 augustus 2017 tussen de dienst en [appellante] dat [appellante] heeft verklaard dat zij zelf geen bezwaar heeft gemaakt, dat dit zonder toestemming door [gemachtigde] is gedaan en dat de handtekening niet van haar is, maar is vervalst door [gemachtigde]. Verder is van belang dat, zoals de Belastingdienst/Toeslagen naar voren heeft gebracht, Grijpstra namens [appellante] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 augustus 2017. Onder deze omstandigheden kon de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb van [gemachtigde] een machtiging verlangen ten bewijze dat het door hem bij brief van 28 augustus 2017 ingediende bezwaar door of namens [appellante] is opgesteld. Het door [gemachtigde] overgelegde door [appellante] ingevulde en ondertekende vragenformulier kan niet als een zodanige machtiging worden aangemerkt nu daaruit op zichzelf niet blijkt dat [gemachtigde] bevoegd was om namens [appellante] bezwaar te maken. De machtigingen van zowel 31 augustus 2017 als 27 december 2017 zijn gestuurd naar de rechtbank en niet naar de Belastingdienst/Toeslagen.
4.2. Nu [gemachtigde] de verzochte machtiging niet heeft overgelegd, heeft hij niet aangetoond dat hij bevoegd was om namens [appellante] bezwaar te maken. Hierin ligt besloten dat hij evenmin heeft aangetoond dat hij bevoegd was om namens haar de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke te stellen. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de dienst niet in gebreke is gesteld in de zin van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Daarom heeft zij het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Sanchit-Premchand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019
343-691.