ECLI:NL:RVS:2019:2460

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
201808971/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten

Op 12 juli 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een bestuurlijke boete van € 18.000,00 opgelegd aan [appellant] wegens het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimte aan [locatie] in onzelfstandige woonruimten. Dit besluit volgde op een inspectie door toezichthouders van de gemeente Amsterdam op 13 maart 2017, waarbij werd vastgesteld dat de woning op meerdere etages door verschillende personen werd bewoond, die de voorzieningen deelden. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond op 26 januari 2018. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 26 september 2018, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 juni 2019 behandeld. [appellant] voerde aan dat hij benadeeld was door de wijziging van de wettelijke grondslag van de boete en dat de hoogte van de boete onterecht was. Hij betoogde dat niet was aangetoond dat hij de woning had omgezet in onzelfstandige woonruimten en dat het college de boete had moeten matigen. De Afdeling oordeelde echter dat het college het gebrek in de procedure op juiste wijze had gepasseerd en dat de hoogte van de boete terecht was vastgesteld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Huisvestingswet, werd in de uitspraak opgenomen. De Afdeling concludeerde dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om de boete te rechtvaardigen, en dat [appellant] niet had aangetoond dat hij benadeeld was door de procedurele tekortkomingen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.

Uitspraak

201808971/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2018 in zaak nr. 18/1860 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2017 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd van € 18.000,00 wegens het zonder vergunning omzetten van de zelfstandige woonruimte aan de [locatie] in onzelfstandige woonruimten.
Bij besluit van 26 januari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 13 maart 2017 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam de over drie bouwlagen verdeelde vijfkamerwoning op het adres [locatie] geïnspecteerd. [appellant] staat sinds 9 augustus 2007 in de basisregistratie personen ingeschreven op dit adres. Uit het rapport van bevindingen volgt dat op de begane grond een man in een eigen kamer, op de eerste etage twee zussen in één kamer en op de tweede etage twee mannen met hun eigen kamer woonachtig waren, waarvan alleen een van de mannen op de tweede etage ingeschreven stond op dit adres. Zij hebben verklaard allen een slaapkamer te huren van [appellant] en de keuken, de badkamer en het toilet te delen. Het college heeft aanvankelijk bij het besluit van 12 juli 2017 aan [appellant] een boete opgelegd omdat hij artikel 21, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet (hierna: Hvw) zou hebben overtreden. In bezwaar heeft het college in dit besluit een gebrek geconstateerd, dit gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dit hersteld door de wettelijke grondslag van de boete bij het besluit van 26 januari 2018 te wijzigen naar artikel 21, aanhef en onder c, van de Hvw, omdat [appellant] volgens het college de woning van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten heeft omgezet en hem niet langer wordt verweten dat hij de woning tot twee of meer woonruimten heeft verbouwd.
Juridisch kader
2.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij wel degelijk benadeeld is door het gepasseerde gebrek in de vorm van de wijziging van de wettelijke grondslag van de boete. Daartoe voert hij aan dat het besluit van 12 juli 2017 en het besluit van 26 januari 2018 een andere uitkomst hebben. Hij is bovendien benadeeld gezien de hoogte van de boete. Ook heeft het college niet aangetoond dat hij wezenlijk voordeel heeft genoten van de onderverhuur. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij artikel 21, aanhef en onder c, van de Hvw heeft overtreden en dientengevolge terecht een boete van € 18.000,00 heeft opgelegd. Het staat namelijk niet vast dat hij de woning heeft omgezet in vijf onzelfstandige woonruimten en deze zou hebben verhuurd aan derden.
Ten slotte had het college in zijn geval aanleiding moeten zien om de boete te matigen, aldus [appellant].
Oordeel Afdeling
4.    Over de wijziging van de wettelijke grondslag van de aan [appellant] opgelegde boete overweegt de Afdeling het volgende. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het passeren van het gebrek niet in strijd met artikel 6:22 van de Awb. Het verwijt dat [appellant] wordt gemaakt, namelijk dat hij de woning heeft omgezet in meerdere woonruimten, is evenals de hoogte van de boete onveranderd gebleven. Zonder het gebrek zou niet een besluit met een andere uitkomst zijn genomen en het is niet aannemelijk dat [appellant] anderszins is benadeeld. Gelet op het bovenstaande oordeelt de Afdeling evenals de rechtbank dat het college het gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb mocht passeren.
4.1.    Het betoog van [appellant] dat niet is komen vast te staan dat artikel 21, aanhef en onder c, van de Hvw is overtreden, slaagt niet. Daargelaten dat het in dit kader bevreemding wekt dat [appellant] in beroep slechts heeft aangevoerd dat niet vast staat dat de door de toezichthouders aangetroffen situatie niet gelegaliseerd zou kunnen worden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen blijkt dat op de begane grond van de woning een man, op de eerste etage twee zussen en op de tweede etage twee mannen woonachtig waren. Deze personen hebben allemaal verklaard een kamer te huren van [appellant] en de keuken, de badkamer en het toilet met elkaar te delen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Daaruit volgt dat ten tijde van het huisbezoek verscheidene personen in de woning woonden die meerdere huishoudens vormden en wezenlijke voorzieningen met elkaar moesten delen. Daarom is, anders dan [appellant] betoogt, sprake van het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten. Het college heeft de hoogte van de boete ten slotte terecht conform Bijlage 3 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 vastgesteld op € 18.000,00, omdat vaststaat dat de woning is omgezet in vijf onzelfstandige woonruimten. Het is daarbij, anders dan [appellant] stelt, niet van belang of de kamers aan derden zijn verhuurd, wat voor inkomsten dit heeft opgeleverd en of [appellant] zelf woonachtig was in de woning. Het ter zitting gedane beroep op matiging kan alleen al niet slagen omdat dit niet met stukken is onderbouwd.
4.2.    De betogen falen.
Conclusie
5.        Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.            Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019
176-898.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Huisvestingswet
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
d. tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden.
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 4.2.2 Bestuurlijke boete
1.     Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.
2.    Burgemeester en wethouders leggen een boete op:
[…]
b.     voor de eerste overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, b, c of    d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;
[…]
Bijlage 3 Behorende bij artikel 4.2.2 Bestuurlijke boete