ECLI:NL:RVS:2019:2594

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
201901243/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om maatwerkvoorziening beschermd wonen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 januari 2019. De vreemdeling had een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen. Dit verzoek werd afgewezen en de vreemdeling kreeg opnieuw onderdak aangeboden in een vrijheidsbeperkende locatie te Ter Apel. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard.

De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State, in de persoon van mr. H. Troostwijk, heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief van de vreemdeling leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De tweede en derde grief, die betrekking hadden op de dwangsom en proceskosten, werden door de staatssecretaris erkend.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet had bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 had verbeurd en niet had bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten moest vergoeden. De Raad stelde de dwangsom vast op € 100,00 en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.024,00. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 juli 2019.

Uitspraak

201901243/1/V1.
Datum uitspraak: 26 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 januari 2019 in zaak nr. 18/4021 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij brief van 22 januari 2018 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om hem een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen te verstrekken, afgewezen en hem opnieuw onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie te Ter Apel aangeboden.
Bij besluit van 11 mei 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het door de vreemdeling gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    De tweede grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 heeft verbeurd. De derde grief houdt in dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten.
2.1.    De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting van 11 maart 2019 de juistheid van deze grieven erkend.
De grieven slagen.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij heeft nagelaten te bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 heeft verbeurd en heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling, gelet op wat onder 2.1 is overwogen, onder bevestiging van de uitspraak van de rechtbank voor het overige, de door de staatssecretaris aan de vreemdeling verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vaststellen op € 100,00. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 januari 2019 in zaak nr. 18/4021, voor zover zij heeft nagelaten te bepalen dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een dwangsom van € 100,00 heeft verbeurd en heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    stelt de door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht vast op € 100,00 (zegge: honderd euro);
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro).
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2019
32.