ECLI:NL:RVS:2019:2731
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- E. Steendijk
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 december 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 juli 2016 zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd had ingetrokken en een inreisverbod had uitgevaardigd. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond en weigerde hem uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000).
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechters oordeelden dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de strikte toepassing van de wetgeving omtrent verblijfsvergunningen en inreisverboden. De zaak benadrukt de rol van de Raad van State in het waarborgen van de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland.