201809916/1/A3.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 1 november 2018
in zaken nrs. 18/6079 en 18/5365 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2018 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1. Het juridisch toetsingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Het college heeft aan de afwijzing van de aanvraag van [appellante] ten grondslag gelegd dat zij blijkens haar inschrijving in de basisregistratie personen (hierna: de brp) nog geen twee jaar onafgebroken in Amsterdam woont. Daarbij komt dat zij haar woonprobleem zelf heeft gecreëerd door naar Amsterdam te komen zonder voor adequate huisvesting te zorgen.
Er zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden aanwezig die op grond van de hardheidsclausule een uitzondering op de regels rechtvaardigen, aldus het college.
Hoger beroep
3. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college zich met juistheid op dit standpunt heeft gesteld. Zij betoogt dat zij op verschillende adressen in Amsterdam bij mensen heeft ingewoond, maar dat niet kan aantonen, omdat zij zich niet op die adressen in de brp heeft kunnen inschrijven. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college in redelijkheid toepassing van de hardheidsclausule achterwege heeft kunnen laten. [appellante] woont met haar kind bij haar moeder in, maar moet wegens ruimtegebrek in de woning regelmatig elders een slaapplaats zoeken. De situatie is onhoudbaar en potentieel levensbedreigend, omdat [appellante] depressief is, aan stress lijdt en een hoge bloeddruk heeft. [appellante] is bij Woningnet ingeschreven, maar slaagt er niet in op die manier een woning te vinden.
3.1. Onbestreden is dat [appellante] niet voldoet aan de in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) gestelde voorwaarde dat zij op het moment van de aanvraag blijkens haar inschrijving in de brp twee jaar onafgebroken in Amsterdam woonachtig was. Zij heeft ook niet met andere bewijsmiddelen aangetoond al twee jaar in Amsterdam te wonen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich reeds daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
3.2. Gelet op artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening kan het college de hardheidsclausule toepassen in schrijnende situaties die bijzonder en bij de vaststelling van de verordening onvoorzien zijn.
Het college beschikt bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule over beleidsruimte. Vanwege het grote tekort aan betaalbare huurwoningen in Amsterdam en het grote aantal aanvragen van urgent woningzoekenden kan slechts een gelimiteerd aantal urgentieverklaringen per jaar worden verstrekt om te voorkomen dat urgent woningzoekenden een te groot beslag op het woningaanbod leggen. Gelet hierop is het college genoodzaakt ter zake een streng beleid te voeren.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien. Het college heeft daarbij betekenis mogen toekennen aan het feit dat [appellante] een stabiel onderkomen heeft bij haar moeder. [appellante] heeft haar stelling dat zij regelmatig elders moet overnachten niet met enig bewijs, zoals verklaringen van de instellingen of mensen waar zij dat doet, aannemelijk gemaakt. Dit blijkt ook niet uit de verklaring van haar huisarts.
Deze heeft verklaard dat [appellante] moet verhuizen omdat de woning te klein is om haar en haar baby te huisvesten. Hetgeen [appellante] aanvoert over haar medische klachten is reeds gezien de hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende om het niet toepassen van de hardheidsclausule onredelijk te achten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Steendijk w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019
598.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 2.6.5
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[-]
e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden;
[-]
i. de aanvrager en alle leden van zijn huishouden, die in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was, tenzij één of meerder leden van het huishouden van aanvrager schoolgaande kinderen zijn en de aanvrager en zijn huishouden vanwege een relatiebreuk tussen aanvrager en diens partner is verhuisd naar een inwoonadres buiten Amsterdam en binnen een half jaar na vertrek uit Amsterdam een urgentieverklaring heeft aangevraagd;
[-]
Artikel 2.6.11
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
[-]
Beleidsregel urgenties
II. Beleidsregels
[-]
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5.
Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
[-]
e. Het probleem door eigen verwijtbaar doen of handelen heeft veroorzaakt (lid 1e), of;
i. Met zijn of haar huishouden minder dan 2 jaar onafgebroken in Amsterdam woont (lid 1i en lid 2), of;
[-]
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
[-]
Ad e) Het probleem is gevolg van verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden, hiervan is in ieder geval sprake:
[-]
• Als de aanvrager in de gemeente is komen wonen zonder te zorgen voor adequate woonruimte voor zichzelf en andere leden van zijn of haar huishouden.
[-]
Ad i) De aanvrager woont minder dan twee jaar onafgebroken in de gemeente waar urgentie wordt aangevraagd,
waarbij geldt dat:
• deze eis zowel voor de aanvrager als diens huishouden geldt;
• de twee jaar berekend wordt vanaf het moment van het indienen van de aanvraag;
• het woonadres vastgesteld wordt op basis van de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en indien noodzakelijk een aanvullende controle;
• uitzondering wordt gemaakt voor aanvragers met één of meer schoolgaande kinderen. Deze huishoudens kunnen tot maximaal een half jaar na uitschrijving uit het BRP van Amsterdam alsnog urgentie aanvragen indien ze tijdelijk elders wonen wegens relatiebreuk of echtscheiding en voldoen aan de overige criteria;
• de urgentiecategorieën Blijf-groep (HVV 2.6.6 lid 1a), mantelzorg (HVV 2.6.6 lid 1b) en statushouders (HVV 2.6.8 lid 1d) niet onder deze weigeringsgrond vallen, en
• voor de urgentiecategorie Uitstroom maatschappelijke opvang geldt een afwijkende regel (zie onder 8 lid e).