ECLI:NL:RVS:2019:2749

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
201809357/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bewonersparkeervergunning in Amsterdam en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bewonersparkeervergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag was afgewezen op 13 juli 2017, omdat het adres van [appellante] in een vergunninggebied ligt waar het vergunningenplafond op nul is vastgesteld. Dit betekent dat er in dat gebied geen parkeervergunningen worden verleend aan bewoners. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 12 oktober 2018, het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 22 juli 2019 heeft [appellante], bijgestaan door haar advocaat mr. A. Kwint-Ocelíková, betoogd dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was. Zij stelde dat bij de herontwikkeling van het appartementencomplex waar zij woont, parkeerplaatsen gerealiseerd hadden moeten worden, maar dat de projectontwikkelaar deze afspraak niet was nagekomen. Hierdoor zou zij in een bijzondere hardheid verkeren, wat volgens artikel 40 van de Parkeerverordening 2013 aanleiding zou moeten geven om de hardheidsclausule toe te passen.

De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de hardheidsclausule niet toe te passen. Het college heeft uiteengezet dat deze clausule slechts in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast en dat de hoge parkeerdruk in Amsterdam een objectieve rechtvaardiging biedt voor het instellen van een nulplafond in het vergunninggebied. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201809357/1/A3.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2018 in zaak nr. 18/440 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Kwint-Ocelíková, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1.    Het juridisch toetsingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellante] heeft verzocht om een bewonersparkeervergunning voor het adres [locatie] te Amsterdam. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat dit adres in (deel)vergunninggebied Zuid 3.3 ligt, waar het vergunningenplafond op nul is vastgesteld, zodat aan bewoners in dit gebied geen parkeervergunningen worden verleend. De situatie van [appellante] onderscheidt zich niet zodanig van die van andere bewoners dat met toepassing van de hardheidsclausule aan haar een vergunning zou moeten worden verleend. [appellante] kan, zij het tegen hogere kosten, haar auto in de buurt van haar woning parkeren, aldus het college.
Hoger beroep
3.    [appellante] bestrijdt in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. Daartoe betoogt zij dat volgens de Ruimtelijke onderbouwing Rustenburgerstraat 140 Amsterdam bij de herontwikkeling van het appartementencomplex op dit adres parkeerplaatsen moesten worden gerealiseerd. Stadsdeel Zuid en de projectontwikkelaar die de herontwikkeling heeft uitgevoerd zijn overeengekomen dat parkeerplaatsen ten behoeve van het complex zouden worden gerealiseerd. Toen [appellante] het appartement in 2015 kocht werd door de projectontwikkelaar echter geen optie tot het huren van een parkeerplaats geboden. [appellante] was op dat moment niet op de hoogte van het ingestelde nulplafond. Als gevolg van het niet nakomen door de projectontwikkelaar van voormelde overeenkomst kan [appellante] niet beschikken over de overeengekomen te realiseren parkeergelegenheid. Gelet hierop leidt de weigering aan haar een bewonersparkeervergunning te verlenen tot een bijzondere hardheid als bedoeld in artikel 40 van de Parkeerverordening 2013, omdat aannemelijk is dat de overeenkomst de grondslag is geweest voor het instellen van het nulplafond voor het (deel)vergunninggebied Zuid 3.3, aldus [appellante].
3.1.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het college is, waarbij het over beoordelingsruimte beschikt. Het college heeft uiteengezet dat deze clausule slechts wordt toegepast in uitzonderlijke en schrijnende gevallen die de wetgever niet heeft kunnen voorzien.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule niet slaagt. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat volgens de Nota Parkeernormen Auto (hierna: de Nota), die als beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is te kwalificeren, (ver)nieuwbouw in Amsterdam wordt uitgesloten van parkeervergunningverlening, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. Daartoe wordt een nulplafond ingesteld. Uit de Nota volgt dat de reden hiervoor de hoge parkeerdruk in Amsterdam is. Het college heeft uiteengezet dat dit beleid al jaren voor de inwerkingtreding van de Nota als vaste gedragslijn werd toegepast.
Met projectontwikkelaars worden contractuele afspraken over bij de herontwikkeling van (ver)nieuwbouw te creëren parkeerplaatsen gemaakt om druk uit te oefenen dat nieuwe parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de hoge parkeerdruk een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het instellen van een nulplafond in het (deel)vergunninggebied Zuid 3.3 is en dat, gelet op het vorenstaande, het college in de omstandigheden dat [appellante] niet over een eigen parkeerplaats bij het appartement kan beschikken doordat de projectontwikkelaar de afspraken daarover niet is nagekomen en dat zij zonder parkeervergunning meer kosten moet maken om in de buurt van de woning te kunnen parkeren, in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing aan de hardheidsclausule te geven.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019
598.
BIJLAGE
Parkeerverordening 2013
Artikel 4
1. Het college kan regels vaststellen aangaande:
[-]
b. het vergunningenplafond per vergunninggebied, dan wel een bewonersvergunningenplafond en een bedrijvenvergunningenplafond per vergunninggebied;
[-]
Artikel 9
1. Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
[-]
Artikel 32
[-]
3. Een bewonersvergunning [-] wordt tevens geweigerd indien het vergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt.
[-]
Artikel 40
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Uitwerkingsbesluit parkeerverordening stadsdeel Zuid 2016
Artikel 4
Het vergunningenplafond voor bewoners- en bedrijfsvergunningen gezamenlijk bedraagt:
[-]
Vergunninggebied Zuid-3.3: 0
[-]